Het feest van Corpus Christi, tegenwoordig bekend als Sacramentszondag, ontstaat in de dertiende eeuw, in 1246, in het bisdom Luik. Tijdens deze viering draagt men de hostie in een plechtige processie rond. In het begin wordt de hostie bewaard in een puxis, een gesloten doosje op een statief. Wanneer het visuele aspect belangrijker wordt, toont men de hostie in een speciaal ontworpen schrijn. Zo ontstaat de Latijnse benaming ostensorium of monstrans.
De eerste monstransen krijgen de vorm van het monument boven het graf van Christus in Jeruzalem. Daardoor hebben ze de vorm van een toren of cilinder, zoals in Jeruzalem. Recente onderzoeken tonen aan dat dit monument teruggaat tot de tijd van keizer Constantijn, rond het jaar 345. In de negentiende eeuw grijpt men deze torenvorm opnieuw aan, zoals te zien is in de tabbaarden van de Kapel van het Venerabel. In dit specifieke geval gaat het echter om een stralenmonstrans, waarbij de hostie omringd is door stralen, als symbool voor het goddelijke Licht.
Omdat de hostie de werkelijke aanwezigheid van Christus vertegenwoordigt, worden monstransen vervaardigd uit de meest kostbare en verfijnde materialen, zoals zilver, goud, kristal en (half)edelstenen.
Op hoogdagen, zoals Witte Donderdag en Sacramentszondag, wordt de monstrans in processie naar de Kapel van het Venerabel gebracht. Na een korte aanbidding en een zegening besluit men de ceremonie met het Tantum Ergo, een lofzang ter ere van het Heilig Sacrament, geschreven door Thomas van Aquino.