Aanvankelijk waren tabbaarden korte, vrij eenvoudige kledingstukken voor mannen. Ze bestonden meestal uit een eenvoudige halsopening en hadden geen of slechts korte mouwen. Bij de adel kreeg dit kledingstuk echter al snel een rijkere en mooiere uitvoering, vaak versierd met een embleem of het wapenschild van de heer. Over een strijdharnas gedragen bood de tabbaard bescherming tegen de kou of tegen de hitte van de zon.
Gaandeweg werd de tabbaard steeds luxueuzer en groeide hij uit tot een echt statussymbool van de welgestelde klasse. Hoe dit kledingstuk uiteindelijk in de kerk terechtkwam, is niet helemaal duidelijk. Mogelijk greep men terug naar dit seculiere kledingstuk in de lijn van de neostijlen die populair waren van de 19de tot het begin van de 20ste eeuw. We zien ook dat vrijwel alle kapellen in andere kerken zo’n tabbaard dragen.
De tabbaard herinnert ons aan onze opdracht. In het Hooglied 8 wordt dat in een andere context mooi verwoord: “pone me ut signaculum super cor tuum, ut signaculum super brachium tuum” — “leg mij als een zegel op je hart, als een zegel op je arm.”
Vandaag wijdt de kapel zich enerzijds aan de verering van het Heilig Sacrament. Anderzijds vervult zij een belangrijke rol in de liturgie op zon- en feestdagen.