CHRYSANTENVELD
Onze Guillaume, zie hem daar staan,
verzonken, diep in zijn bestaan.
De aarde geeft hem geen geheimen.
Die grond laat hem verwijlen,
Seizoenen komen, gaan voorbij,
het levensritme op een rij.
Zo werden wij geboren,
in menig ochtendgloren.
Als schapen dartelen we dan rond.
Het groen veert op in morgenstond.
Zo gaat ons leven heen en weer.
De levensploeg gaat op en neer.
De zucht van d’omgeploegde grond,
geeft nieuwe adem in de mond.
Zo gaat ons leven steeds maar door,
dag in dag uit, zo in die voor.
De ploeg in d’ hand, een levensspoor,
zo onuitwisbaar in Gods oor.
Waar zou de Lomme nu aan peinzen?
Wat raakt hem zo ?
Wat zou hij zitten veinzen?
Bij ‘t zien, van dit chrysantenveld,
dat bloeit bij ’t korten van de dagen.
Hoe ver zou het ook voor ons nog dagen?
Dat vragen wij ons allen af,
vooral in deze dagen,
waar herfst en regenvlagen
de lente doen verbleken.
Dan denken wij, hoe lang zal ’t duren,
wanneer de ploeg een laatste keer de grond zal roeren.
En dan wanneer het laatste klootje aarde
de ploeg des mensen zal verlaten.
Dan wacht er ons een ander leven,
waar rust het haalt op ’t jachtige bestaan,
waar stress ons mag ontgaan.
Dan wacht er ons die innerlijke rust.
De oogst die binnengaat,
voorbij de dood, voorbij het kwaad.
Zou daar de Lomme nu aan peinzen,
wat zit ie nu weer aan ’t veinzen.
De kerk van Jet, zijn bloemenkerk,
straks omgetoverd met chrysanten,
de bloemenploeg weet weer van wanten.
Die bloeien in de donkerste dagen,
als teken van Gods hoop,
als teken van Gods warmte,
waar nieuwe toekomst mag uit dagen.
Waar heiligen en zielen ons ontvangen,
met open deur en zelfs eucharistie,
waar ’t licht van Pasen mag verlichten,
wanneer de angst ons keer op keer,
de keel laat dichten.
Dan denkt de Lomme aan zijn kerk,
wiens poorten altijd open staan,
en die met ons zo is begaan.
Jette, 1 november 2021
Allerheiligen, Allerzielen