Op weg naar Kerstmis
Lieve mensen,
De dagen die ons nog van Kerstmis scheiden,
zouden ons mensen, moeten verblijden.
Maar zelf kom ik er soms niet toe,
de wereld, ik, wij zijn zo moe.
We weten met die dagen zo geen blijf,
omdat wij kijken door het lijf.
Het lijf van moegestreden mensen,
van zieken en ontheemden,
van zwakken in de beemden.
Van mensen zittend in 't moeras,
alsof het nooit echt anders was.
Van jachtigheid in 't leven,
prestatiedruk vergeten?
En dan komt daar zo'n mensenkind,
zo broos, die kleine mensenvriend.
Hij kijkt naar ons op zo'n moment,
wanneer de zon zich opnieuw wendt.
Hoe weinig het ook zo soms kan zijn,
die 3 minuutjes klaarder op de dag,
dat doet weer dromen naar die tijd,
van hopend op de eeuwigheid.
Zo maakt ons Heer zich zo bekend,
zo klein, zo broos, ni echt ne vent.
Maar weet die kleine lieve Heer,
Hij wordt hier later zo nen beer.
De Man die wist, hetgeen Hij wou,
Die niemand liet in straffe kou.
Want kilte kan een mens doen lijden,
een mens kan zelfs van minder bleiten,
Dat was dat kind, dat wordt geboren,
met hart en ziel en open oren.
Zo zal dat kind, ook voor ons staan,
zijn leven gevend, voor ons saam.
Kribbe en kruis, wel te verstaan.
Als wij dan nu, in rare tijden,
weer Kerstmis vieren wat alleen,
dan zal die roepstem ons bereiken,
om nog maar effe door te bijten.
Zoals de mensen voor ons deden,
rustig, beraden in hun beden.
Zo krijgen we het voor mekaar,
biddend, op afstand van elkaar.
Jette, 23 december 2020