VAN DE VOS EN DE WOLF
Wanneer de schapen ongedwongen
in de wei liggen te zonnen,
staan de wolven op de loer.
Wolven kom je overal tegen,
niet alleen op Vlaamse wegen,
zelfs in Brussel slaan ze toe.
Zo de vossen met een engelend gezicht,
met een allerliefste snoet,
komen vleiend in de straten,
worden het aldus nooit moe.
Kippen weten ondertussen,
dat ze niet zijn zoals mussen,
maar een hapje voor de vos.
Maar een kip weet zich geborgen
onder herders goede zorgen.
Met 't geloof is dat hetzelfde,
't moet opkoken, naar gewoonte,
ook al weet het soms niet waar naar toe,
echte liefde wordt nooit moe.
Als 't geloof zich weet geboren,
als de ziel is in de man,
kan het wortel schieten zonder zorgen,
wetende dat alles kan.
zo'n geloof zal nooit vervallen,
want de gloed blijft jarenlang,
als een link die nooit kan smoren,
is zo heet, dat God het kan.
God, die heeft ons iets te zeggen,
zelfs al zitten we op grond,
Hij, als grote stilte zwijger,
spoort ons aan, in zijner naam,
Zo blijf ik in Hem geborgen,
zonder vrees voor 't eigen ik,
want Hij staat dan aan mijn zijde,
hopelijk tot bij de kist.
Zoals een kip staart naar een kater,
met haar oogjes als een pin,
Zo staart God, ons alles Vader,
in ons eigen huisgezin.
Niet uit wraak of grote angst,
maar als hoeder, als een moeder,
om te redden uit 't graf,
dat wat Christus ons al gaf.
Moge dan de Heer des Heren
ons behoeden dag voor dag,
Die ons geeft het eeuwig leven,
Die ons redde uit het graf.
Als wij maar van Hem getuigen,
valt de spanning van ons weg,
zien wij ons in Hem herboren,
scheidende het kaf het koren.
Zo zien wij wie op ons afkomt,
al of niet zo goed bedoeld,
kunnen wij zo onderscheiden
kwade wil of moeders goed.
Als dat lukt kan niets ons deren,
zelfs het kwade heeft geen vat.
dat wij ons maar rap bekeren,
naar het Woord dat God ons gaf.
Laken, 5 mei 2020, Woensdag in de 4de Paasweek