Het feest van Openbaring des Heren gaat dus over ónze roeping: wij, christenen uit de heidenen, wij mogen ons spiegelen aan de Wijzen uit het evangelie. Zij leven ons een weg voor, die uitkomt heel dicht bij onze Heer.
De Wijzen gaan ons voor in openheid en aandacht. Zij hebben de wijsheid niet in pacht. Ze beseffen dat er ook van elders, ook van hierboven, licht kan komen. Ze hebben iets van kinderen: ze laten zich verrassen, onderrichten. Aan zulke behoort het Koninkrijk Gods. Ze zijn ook mensen van de daad: ze bewegen, ze reizen, ze zoeken, wagen zich, doen moeite. Om het licht te vinden, om het heil van Godswege te zien, leggen zij een hele weg af.
Dan confronteren zij hun zoektocht met het Woord van de Schrift. Ze gaan te rade bij de profeten, ook al worden die vertolkt door mensen die zelf niet uitzien naar Gods licht.
Tenslotte buigen zij de knieën bij het Kind en zijn Moeder, ook al is daar niets bijzonders, niets koninklijks te vinden. Alles van waarde in hún ogen leggen ze daar neer. Ze geven het uit handen. Zij hebben iets nieuws gevonden dat alles overtreft. En zij aanbidden, m.a.w. zij geven zichzelf.
Heel dit gebeuren maakt nieuwe mensen van hen. Niets blijft zoals het altijd geweest is. Licht straalt heden over hen. Als nieuwe mensen keren ze "langs een andere weg" naar huis terug.
Hun verhaal moge ook óns verhaal worden. Hun weg moge ons inspireren om de Heer werkelijk te zoeken en te vinden opdat Hij zich ook in óns leven openbaart.
Een monnik