Ondanks allerlei pogingen om tot vernieuwing te komen wordt de veertigdagentijd nog vaak gezien als een periode van strenge voorbereiding op de lentevreugde die de Paasdagen opvrolijkt. Toch is het eigenlijk niet het beeld dat de liturgie ons voorhoudt. Wel is het voor de catechumenen de tijd om hun voorbereiding op het doopsel te bespoedigen, en de schriftlezingen van de laatste drie zondagen nodigen hen daartoe uit. Maar voor het geheel van de gelovigen is het vasten eerder, naar het woord van Franciscus van Sales, “de herfst van het geestelijk leven”, een seizoen waarin men de vruchten verzamelt voor het hele jaar.
Inderdaad, Pasen is geen toekomstige tijd meer. De aarde kiemde reeds en bracht vrucht voort, nadat de nieuwe Boom des Levens wortel schoot in de barre grond. Het is nu niet meer het ogenblik om te treuzelen, of om de start van de geestelijke wedren nog maar eens uit te stellen. Het is nu de tijd om blij en vurig, en zelfs met een zekere vrolijkheid, de vruchten van de verlossing te plukken die God binnen ons bereik stelde.
Wel zijn er hinderlagen op de weg. De bekoringen van het Volk Gods en van Jezus herinneren er ons aan. Maar de vluchtige glans van de Gedaanteverandering, voorafbeelding van het Paaslicht, toont ons dat het mogelijk is die moeilijkheden te overwinnen. Jezus is er en gaat met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem. De Geest van de verrezen Heer bezielt onze daden van bekering, de ijver om te delen, de edelmoedigheid bij het vasten, en de vervoering in het gebed.
De teksten van de veertigdagentijd in het jaar C openbaren een God die dicht bij zijn volk staat, bij iedere gelovige, bij iedere zondaar vooral. Hij is een nabije en geduldige God, vol erbarmen die er zich niet bij neerlegt wanneer zijn kinderen zich van Hem afkeren, wanneer ze dwalen en fouten begaan. Hij verlangt alles te verzoenen in zijn Zoon. Het enige gepaste antwoord voor de mens op dit onvermoeibaar geduld van God is het ongeduld om zich te bekeren om een nieuwe schepping te worden. Dat is ook de betekenis van het uitstel dat Hij ons genadig verleent: “Ga heen en zondig niet meer” (Johannes 8, 11).