Alleen als iemand van mij houdt, zal hij doen wat ik heb gezegd. Wat ik tegen u zeg, komt niet van mij, maar van mijn Vader, die mij gezonden heeft. Nu ik nog bij u ben, kan ik dat allemaal nog zeggen.” (Johannes 14,23.25-26)
Het evangelie van de zesde paaszondag is een soort van laatste wilsbeschikking, door de evangelist Johannes in Jezus’ mond gelegd. Het zijn woorden die al van een zekere rijping getuigen. Geen vlug ooggetuigenverslag. Er is over nagedacht. Maar het belangrijkste: ze weerspiegelen Jezus’ geest, zo zou hij het ook gezegd hebben, en zo heeft hij zeker geleefd.
Want dat is het voornaamste wat de leerlingen na Jezus’ dood als herinnering aan hem meedragen. Hoe hij geleefd heeft, hoe hij gesproken heeft, hoe hij met mensen omging en hen genegen was. En hoe hij zich daarbij voor alles bewogen wist door God die hij zijn Vader noemde. Van die Vader wilde Jezus dat ook wij, zijn leerlingen, doordrongen zouden zijn.
God altijd dichtbij in je leven hebben, dat is wel het hoogste en het diepste dat Jezus voor ons wil. En dat klinkt ook door in deze woorden die we zijn testament kunnen noemen. God dichtbij in ons leven hebben is misschien wel iets waarnaar ook wij echt verlangen. Alleen weten we vaak niet hoe we dat kunnen.
Dan mogen Jezus’ woorden ons wel geruststellen. Veel speciaals moet je niet doen, zegt hij. Heb mij lief, draag mij in het hart, maak dat ik iets voor jou mag betekenen, laat mij mee een rol spelen in wat je zegt of doet. Zelf vraag ik me soms in bepaalde situaties af: hoe zou Jezus in dit geval gehandeld hebben? Wat zou hij gezegd hebben? En ook al krijg ik daarmee geen rechtstreekse oplossing voor mijn probleem, het helpt me soms wel. Ik betrek hem in mijn doen en laten. Ik laat iets van zijn geest in mijn handelen mee een rol laten spelen. Ik heb mij gericht op zijn woord. Dat altijd een woord van liefde is.
Dat dit heel concreet kan zijn, illustreert de eerste lezing uit de Handelingen van de Apostelen (Hand. 15,1-2.22-29). Dat Bijbelboek is als een journaalverslag over het leven van de eerste christenen. Hier beschrijft het een probleem van die tijd. Moeten niet-joden die christen willen worden de Joodse gebruiken blijven volgen, zoals de besnijdenis ondergaan? Er werd een heel concilie voor die kwestie bijeengeroepen. Het besluit was dat de besnijdenis niet meer moest, maar wel eerbied voor andere bepaalde verplichtingen. Het was een oplossing van het gezond verstand. Maar vooral was het een oplossing in de geest van Jezus die wil dat muren tussen mensen zoveel mogelijk afgebroken worden en dat iedereen tot zijn recht komt.
Hierin ligt ook voor ons een programma: dat we met elkaar omgaan met respect voor eenieder, eerder bruggen bouwend dan verdelend, in trouw aan het geloof dat ieder mens een door God geliefd kind is. Voorwaar een wilsbeschikking om te koesteren en er naar te leven!
Jos Houthuys