Persoonlijk aanzien geldt niet bij God, horen we zondag (26 oktober) in de eerste lezing uit de Wijsheid van Jezus Sirach (Jezus Sirach 35,15b-17.20-22a). Dat is goed nieuws voor ons. Voor God mogen we staan zoals we zijn. Allemaal zijn we zijn kinderen, we moeten ons niet anders voordoen dan we zijn, geen schijn ophouden, niets van dat. Wat Hij wel aan ons ziet, is met welke houding we tot Hem naderen. In de woorden van Jezus: wie zichzelf verheft, zal vernederd worden, maar wie zich vernedert, zal verheven worden.
Jezelf vernederen, is dat geen vorm van zelfkwelling, is het dat wat God van ons vraagt? Nee, jezelf vernederen is weten welke plaats je voor God hebt. En zoals gezegd: voor God staan we allen gelijk, Hij doorziet ons en kent ons, beter dan we onszelf kennen. De wetsgetrouwe farizeeër uit de gelijkenis die Jezus in het evangelie vertelt (Lucas 18,9-14), verheft zich. Hij is van mening dat hij beter is dan de rest van de mensen door de vele goede werken die hij verricht. We horen hem dat zeggen in zijn gebed. “Hij bidt bij zichzelf,” zegt Lucas; Maar meer nog bidt de man tot zichzelf. Hij spreekt God wel aan, maar spreekt langs God heen om zichzelf op een voetstuk te plaatsen en neer te kijken op anderen die niet doen zoals hij. Wat een ontluisterende ontleding van ’s mans ingesteldheid!
Tegenover de farizeeër plaatst Jezus een tollenaar. Jezus houdt van zwart-wit contrasten. Niet omdat het leven altijd zo zwart-wit is, maar het helpt ons onszelf te herkennen en een plaats te geven. Arme mensen krijgen doorgaans voorrang in Jezus’ voorkeursrangorde. Nu is een tollenaar niet bepaald een arme mens. Hij perst andere mensen af door teveel belasting te vragen, en zit er dus warmpjes in. Arm is hij wel omdat hij zijn eigen zondigheid beseft. Hij is niet trots op zichzelf maar slaat de ogen neder. Hij vernedert zich, klopt zich op de borst waar zijn hart ligt, het hart dat de bron van zijn verkeerd doen is, maar dat nu vol wil lopen van Gods goedheid en erbarmen. Veel woorden besteedt hij niet aan zijn zondaar-zijn, hij zegt enkel: “God, wees mij zondaar genadig”. Die woorden volstaan om zich open te stellen voor Gods liefde, en, hopelijk, voortaan als een ander mens door het leven te gaan.
Veel woorden heeft God niet nodig om ons gebed te verstaan, Hij ziet wel aan ons hoe we leven en omgaan met anderen. Als we maar eerlijk voor Hem willen staan, ons niet beter voordoen dan we zijn, niet neerkijken op de mens naast ons, maar ons wil laten vervullen door het geschenk van zijn liefde. Alleen die liefde is bron van leven, leven dat verbindt, met God en met onze medemensen.
Jos Houthuys