Evangelie (Joh. 10, 27-30)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: "Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en ze volgen Mij. Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven. Mijn Vader immers die ze Mij gegeven heeft is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. Ik en de Vader, Wij zijn één."
Bij een kudde horen, zoals schapen rond een herder, het lijkt ons maar niets. Wij willen helemaal geen makke schapen zijn. Want dat roept het beeld van een schaap op: het is gedwee en volgzaam. Terwijl wij mensen zijn die gesteld zijn op onze zelfstandigheid. Maar als je dan ziet hoe mensen in vakantietijd overvolle stranden opzoeken, of hoe ze samentroepen voor een zangfestival of een sportwedstrijd, dan is een zeker kuddegevoel ons niet vreemd.
Anderzijds is het wel een beeld dat ons aanspreekt: herder en schapen. Ze horen bij elkaar, en de herder zorgt ervoor dat het hen aan niets ontbreekt. Het is ook een heel bijbels beeld: de goede herder die, zoals God zelf, goed is voor allen die hem zijn toevertrouwd. Zo gezien, moet het toch aangenaam zijn schaap te zijn. Want we willen toch allemaal dat iemand zorg voor ons draagt, dat we in goede handen zijn?
In het evangelie van Johannes noemt Jezus zich de herder, en zijn wij de schapen. Wij horen bij hem. Wij luisteren naar zijn stem. Het is een stem die we mogen vertrouwen. Ze zorgt ervoor dat we niet verloren gaan. Want de stem van Jezus is tegelijkertijd ook de stem van God. De vraag is of we gehoor willen geven aan die stem?
Deel uitmaken van Gods kudde is een hoogsteigen keuze. Het is geen kwestie van willoos aanhuppelen achter een herder. Nee, het is een kwestie van aandachtig luisteren, van erkennen dat we ons leven willen afstemmen op Jezus en zijn evangelie. Dat is een actieve en persoonlijke beslissing.
Als we ’s zondags samenkomen in de viering is dat omdat we in de woorden van Jezus en in heel zijn leven voedsel willen vinden voor ons eigen leven. We willen daarin de noodzakelijke kracht vinden om weer naar elkaar en naar anderen toe te gaan en zo te weten wat we kunnen betekenen voor elkaar. Voor christenen ligt de bron van die kracht in Gods liefde voor ons, de liefde we zo treffend herkennen in het leven van Jezus. Daarom dat Jezus mag zeggen: “Ik en de Vader, wij zijn één.” Die Jezus mogen we gerust volgen, niet als makke schapen, maar als mensen die daar voluit voor kiezen. Omdat we deel willen zijn van die groep mensen die in deze wereld Gods beeld zichtbaar willen maken. Dat is onze roeping en zending.
(jh)