Al vier jaar bidden we in het Onzevader, in plaats van “leid ons niet in bekoring”, “breng ons niet in beproeving.” Een verandering waar we even moesten aan wennen.
In de Bijbel
Beproevingen kent iedereen in het leven. Ook in de Bijbel lezen we hoe mensen beproefd worden, op allerlei wijzen. Isaak, wanneer hij zijn zoon Jakob moet offeren. Mozes, wanneer hij het land waarheen hij sterft met het Beloofde Land in het vizier. Job, wanneer hij een na een al zijn geliefden verliest aan ziekte en dood. Ook Jezus ontkomt er niet aan, denken we aan zijn eenzaamheid als zijn getrouwen hem in het uur van zijn lijden in de steek laten.
En wij?
Hoe zit het met onze beproevingen? Ieder van ons heeft zijn portie kwel en leed te dragen. Daarbij komt dat we dit jaar als wereldgemeenschap extra hard getroffen worden door het coronavirus. Dat hangt als een voortdurende dreiging over onze gezondheid, het beproeft de normale omgang met elkaar. Begin augustus kwam daar voor de mensen in Beiroet nog een alles verwoestende ontploffing bovenop.
Wat doet God ?
God beproeft zijn beste vrienden, zeggen mensen wel eens. Het is een bekoring om zo te denken en om alle onheil in de schoenen van een Opperwezen te schuiven. Maar dat is een onjuiste, onchristelijke gedachte. God beproeft niet van wie Hij houdt, en dat zijn wij allen, z’n mensenkinderen. Hij geeft ons deze wereld in handen, met zijn mogelijkheden maar ook met zijn onafheid. Dat is de eigenheid van onze conditie als schepselen. In een volmaakte wereld zouden wij slechts wezens zonder eigen wil zijn, zonder de vrijheid om te kiezen voor het goede of om solidaire mensen te zijn die delen in elkaars lief en leed. Dat betekent niet dat we soms niet mogen vloeken op onheil of kwaad dat gebeurt. Het kwade mag, moet ons boos maken. Maar het moet ons vooral aanzetten om onze handen uit te steken en iets te doen aan al die beproevingen.
Geloof en vertrouwen
In de evangelies staat een prachtig verhaal vol symboliek over al de beproevingen die mensen ervaren, ook in hun gelovig zijn. Het is het verhaal over de storm op het water. In het wankele bootje op het stormende water zitten we allemaal. En de Heer is vaak een verre schim aan de kim, onbereikbaar voor ons zuchten en klagen. Maar als we willen, kunnen we het: een woord spreken dat ons dichter bij hem brengt. “Heer, zeg mij dat ik over het water tot bij u moet komen.” Petrus waagt het te vertrouwen op die stem die zegt: “Kom!”. Zo is geloven, het is over water wandelen, geen vaste zekerheid hebben. Maar je durven toevertrouwen en de hand willen zien die ons wordt aangereikt, de uitnodiging om er op in te gaan. En ook dan kun je nog weer kopje ondergaan. Geloven is geen mirakelmiddel dat ons behoedt tegen onheil en beproeving. Het vraagt een actieve stap. Het is een uitnodiging om zelf een uitweg te vinden, erop vertrouwend dat de Heer het goed met ons voorheeft. Hij deelt met ons de tocht. Hij stapt bij ons in de boot van het leven. Hij deelt onze condities en nodigt ons uit tot vertrouwen te komen. Bij het begin van een ongewoon nieuw werk- en schooljaar hebben wij dat vertrouwen nodig. Zo mogen wij, met hem, de tocht wagen.
(jh)