En nu?
Nu, meer dan 40 jaar na het Tweede Vaticaans Concilie is het experimenteren wat bezonken. De stevige fundamenten van de liturgie hebben stand gehouden. Ook op het vlak van de kerkinrichting is er stabiliteit aan het komen. De restauratie of het herschilderen van een kerk is dikwijls een gelegenheid om de hele inrichting eens te herbekijken. De geschiedenis leert ons dat zo’n herinrichting helemaal geen nieuwigheid is. Het gebeurde al de eeuwen door. Het herbekijken van de inrichting van een kerk is ook een kans om die te toetsen aan de huidige liturgische normen (die ondertussen ook al 40 jaar oud zijn!). Enkele aspecten zijn daarbij niet te vergeten.
Allereerst moet men de zitplaatsen van de gelovigen bekijken. Maken die het goed liturgie vieren mogelijk of onmogelijk? Is er kans om comfortabel te zitten, recht te staan, te knielen? Is er letterlijke en figuurlijke bewegingsruimte? Hiermee is bedoeld: staan de stoelen zo dicht tegen elkaar dat je je niet kan verroeren? Is er voldoende ruimte om in processie naar voren te communie te gaan? Kan je echt rondwandelen in de kerk of is ze zo vol met stoelen dat je je amper kan bewegen? Geeft de schikking van de gelovigen een rustig of een onrustig uitzicht aan de kerk? Hierbij dienen ook de esthetische kwaliteiten van het meubilair in ogenschouw genomen te worden: zijn de stoelen in harmonie met de kleurstelling van het houtwerk in de kerk? Zien de gelovigen voldoende wat er gebeurt? Nodigt de schikking uit tot meevieren? Staan er voldoende stoelen om het aantal aanwezigen in de zondagsviering (dat is de maatstaf!) een plaats te geven? Of viert een kleine groep mensen de liturgie in een kerk waarin het overgrote deel van de stoelen niet bezet is op zondag (omdat er veel te veel staan)? Teveel stoelen is psychologisch ontmoedigend: we zijn maar met zo weinig denk je dan … Als je enkele keren per jaar thuis 30 personen tegelijk ontvangt, laat je toch ook niet de hele tijd door 30 stoelen in je kamer staan terwijl je maar met 2 of 4 bent … Als men nadenkt over de plaats van de gelovigen moet men daarbij ook de plaats van de organist (als die beneden zit) en het zangkoor bekijken. Zij moeten ten volle aan de liturgie kunnen deelnemen. Behoren zij werkelijk tot de vierende gemeenschap? Of suggereert hun plaats eerder een concertopstelling (dus tegenover de gemeenschap)?
Een ander eveneens zeer belangrijk aspect is de inrichting van wat het missaal ‘het priesterkoor’ noemt. Het is meestal een licht(!) verhoogde plaats in de kerk. We noemen dit ook wel ‘het liturgisch centrum van de kerk’. De trede kan uit hout of steen gemaakt zijn. Voldoende ruimte op de trede is even belangrijk als voldoende ruimte bij de gelovigen. Wat staat op de trede. Centraal staat het vaste (dus niet verplaatsbare) altaar. Het altaar is Christus zelf, de hoeksteen. Dus, zegt de Kerk, moet dit met de nodige eerbied omringd, gemaakt en behandeld worden. Normaal gezien is het hele altaarblad uit steen of een ander kostbaar materiaal (bv. koper) gemaakt. Men dient rond het altaar te kunnen staan. Dus is een eerder vierkante vorm aangewezen. Het hoeft ook niet groot te zijn want op het altaar horen alleen de schaal met brood, de beker en het missaal te staan. Over het altaar volgt later nog wel een artikel. Een tweede belangrijk element is de ambo. Daaraan gebeuren de Schriftlezingen, de psalm en de voorbede. Ook de ambo verdient alle aandacht en kwaliteit. Ten derde is er de stoel van de voorganger, de sedes. De priester die de eucharistie ‘voorzit’ doet dat in naam van Christus. Hij vertegenwoordigt dus de Heer zelf in ons midden. Vanaf zijn stoel of zetel verwelkomt hij het volk, bidt het openingsgebed, leidt de voorbede in en besluit hij de dienst. In het liturgisch centrum staat of hangt ook een goed zichtbaar kruis. Ook de diakens, de lectoren en de misdienaars hebben er normaliter hun plaats. Als men aan de inrichting van deze afgebakende ‘heilige ruimte’ iets wijzigt vandaag de dag dan raadt de Kerk (en ook de verantwoordelijken voor de Monumenten) ons aan voor uitgesproken eigentijdse kunstvormen te kiezen. Hier is banaliteit echt uit den boze. Waardige materialen en schoonheid zijn hier op hun plaats. Het gaat immers over het gestalte geven van Christus’ aanwezigheid in ons midden.
Het derde aspect van de kerkinrichting dat aandacht verdient is de algemene aankleding. Nodigt de kerk echt uit tot bezinning en gebed? Is er rond het H. Sacrament een plaats waar de gelovigen gemakkelijk tot aanbidding kunnen komen? Kan men nog knielen? Staat en hangt er overal wat of heeft men de dingen wat samen gezet? Dat is bijvoorbeeld belangrijk voor de informatiehoek in de kerk. Die mag niet overal verspreid zijn. Verder is er de doopvont. In vele kerken is de oude doopruimte veeleer een bergplaats. Nochtans zou die mooi en uitnodigend om ze opnieuw te gebruiken kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor de devotiehoek. Staan er zowat overal kaarsjes te branden of is daarvoor een eigen plaats voorzien? En er zijn de heiligenbeelden. Het concilie heeft bepaald dat er van elke heilige slechts één beeld in de kerk mag staan … En de biechtstoelen? Ook die worden vaak onterecht als bergplaats gebruikt …Wat met het oude hoogkoor van de kerk? Wordt het voor liturgie met kleine groepen gebruikt? Als het niet gebruikt wordt is het best eenvoudig versierd opdat de aandacht niet zou afgeleid worden van het altaar waaraan de eucharistie wordt gevierd.
Elke generatie opnieuw …
Elke generatie heeft de mogelijkheid zijn stempel op het kerkgebouw te drukken. Dat kan dus en dat mag. Dat leert de geschiedenis ons. De geschiedenis van een kerk is ook altijd de geschiedenis van een concrete liturgie en haar vormgeving. Het zou dus goed zijn mochten er in onze kerken ter gelegenheid van een nieuwe aankoop van iets of een herinrichting echt eigentijdse kunstwerken geplaatst worden. Het heeft echt geen zin op zoek te gaan naar antiquiteiten of ze na te maken want dan geeft men de indruk dat een kerk een soort museum voor oudheden is. Eigentijdse gewaden, eigentijdse altaren, ambo’s, stoelen, edelsmeedwerk, schilderijen, beelden, glasramen, enz. verdienen dus een plaats. Hoge kwaliteit in materiaal en uitvoering is daarbij essentieel. Even belangrijk zijn kennis en kunde van de liturgische normen en de vereisten van de liturgie wanneer men aan zoiets wil beginnen. De jongere priesters zijn daarvan nu gelukkig meer op de hoogte. Ook kerkfabrieken en gemeentebesturen (die kerkfabrieken financieel ondersteunen) dienen hierin mee te gaan en zich daarin te verdiepen. Wanneer men krenterig is op gebied van vernieuwing en het financiële plaatje daaraan verbonden, doet men afbreuk aan onze hedendaagse liturgienormen en -beleving en aan ons hedendaags cultureel erfgoed. De Kerk heeft voldoende gepubliceerd om al deze zaken in goede banen te leiden. Men moet het alleen maar willen en kunnen lezen en begrijpen … Zo gezien worden onze kerken levendige lichamen die ‘iedere tijd opnieuw’ op een eigen wijze getooid, aangekleed, versierd en ingericht mogen worden.
Daar willen we in de parochie in Maldegem de komende jaren aan werken, in het bijzonder voor de kerken van Maldegem-centrum en Adegem die nog geruime jaren voor de eredienst zullen dienen.
Pastoor Luc