In het jaar 1343 kwamen op een mooie lentemorgen drie priesters, waaronder de beroemde Jan van Ruisbroec, in Groenendaal aan om er een bezoek te brengen aan Lambertus, een bejaarde kluizenaar die in een kleine hut in het midden van het woud woonde. De drie mannen kwamen behoorlijk onder de indruk van de schoonheid en de stilte van die plaats. Het verblijf van de priester leidde tot de stichting van de Priorij van Groenendaal met een religieuze gemeenschap van augustijnen-monniken die vrij spoedig door haar geschriften tot ver buiten de grenzen van Brabant grote faam zou verwerven.
Wat weten wij concreet van Jan van Ruisbroec?
Hij werd geboren in het dorp Ruisbroek, in de buurt van Brussel. Wellicht was hij een buitenechtelijk kind; sinds zijn negende jaar werd hij opgevangen door zijn oom Jan Hinckaert, kapelaan van de Sint-Goedele kerk te Brussel, die zou zijn neefje naar de kapittelschool sturen.
Op een bepaald ogenblik koos Hinckaert voor een nieuw en meer ingetogen levenswijze. Een jonge kanunnik, Vrank van Coudenberg, sloot zich aan, trok bij Hinckaert in en enkele jaren later zochten zij samen met de jonge Jan die ondertussen tot priester was gezalfd, de eenzaamheid van het woud op. Het waren woelige tijden vol onmacht in de zuidelijke Nederlanden. Economisch waren er misoogsten en hongersnoden. Het gevaar voor cholera was nooit veraf. Hierover -merkwaardig genoeg- vindt men niets in de werken van Ruisbroec. Het was wel een tijd waarin de mystiek rijkelijk beoefend werd door menige kloosterling. Ongetwijfeld onderging Jan enige invloed daarvan. Hij was een man van studie en beschouwing. Ruisbroecs methode was er een van werken en uitgaan van een Bijbeltekst die hij vervolgens woord na woord duidt.
Het boek ‘Ruisbroec de wonderbare’ waar van een bloemlezing van fragmenten voor het eerst gepubliceerd werd in 1346, kan heel summier samengevat worden. In het eerste deel van de bloemlezing staan de mens, de kosmos en God centraal. In het tweede deel staat het beeld van de tijd centraal. Hierin verzet hij zich tegen allerlei mistoestanden die in kerken en kloosters geslopen zijn. In het derde deel van de bloemlezing staat de "mystieke opgang van de ziel " centraal. Als de mens gerechtigheid en ootmoed als fundament in zijn leven accepteert, en verder ook nog Christus heeft ontmoet dan woont hij in God en God in hem.
Willem Hendrik Beuken (1898-1989), rector van het Carolus Borromeus College in Helmond en gerespecteerd filoloog, bekend als een specialist in de geestelijke letterkunde, geeft enkele bedenkingen en vragen bij de publicatie. Heeft Ruisbroec de moderne mens nog iets te vertellen? Ik ben zelf geneigd de vraag ontkennend te beantwoorden. Het is allemaal wel erg simpel en gedateerd wat hier door Ruisbroec neergeschreven werd. We leven niet meer in een door godsdienst gedomineerde maatschappij. De meeste mensen hebben geen boodschap meer aan zijn beschouwingen omdat deze totaal niet aansluiten op hun eigen belevingswereld. Er zitten ook niet voor niets zo'n zeven eeuwen tussen toen en nu.
Maurice Maeterlinck, Belgisch schrijver en nobelprijswinnaar vertaalde Ruisbroecs ‘Die gheestelijke bruiloft’ in het Frans (1910). Hoe klinkt zijn visie? "Velen zullen bij het lezen van zijn boek niet veel meer zien dan het werk van een visionaire monnik, van een sombere kluizenaar, een heremiet, dronken van vasten en van koorts verteerd. En toch.. deze arme, eenzame monnik die geen Grieks en misschien geen Latijn kende (?), vangt te midden van een duister Zoniënwoud, in zijn onwetende, eenvoudige ziel de verblindende weerschijn van de hoogste bergtoppen van het menselijke leven op”.
Onbewust kent hij - het Plutonisme van Griekenland; - het Soefisme van Perzië; - het Brahmisme van Indië; - het Boeddhisme van Tibet…
Om te besluiten nog dit: de meeste van zijn boeken schreef Ruisbroec al toen hij nog in Brussel woonde; de meest logische reden waarom hij kluizenaar werd, was wellicht zijn hang naar stilte en eenzaamheid. Later stichtte hij samen met zijn vrienden een officiële kloosterorde; dat kwam waarschijnlijk omdat zij anders een beetje buiten de katholieke hiërarchie vielen en op deze manier hun nalatenschap ook beter gewaarborgd kon worden. In het klooster was hij niet de bijzonderste persoon; hij was geen abt, ook was hij intellectueel niet de sterkste. Toch werd hij de centrale spil van het klooster. Zijn roem verspreidde zich dan ook snel, ook buiten de landsgrenzen. Zijn ideeën waren niet omstreden; vaak kwamen belangrijke personen hem in het klooster opzoeken om daar met hem van gedachten te wisselen. Na zijn dood kreeg hij de bijnaam ‘de Wonderbare’.
In 1909 werd Jan van Ruusbroec door Paus Pius X zalig verklaard.
Jos Vancauteren, (herhaling van ‘Grasduinen in het verleden’, nummer 69)