De kering naar God in de veertigdagentijd gaat niet alleen over wat er in je binnenkamer gebeurt: hoe je je relatie met God probeert te herstellen. Die relatie is uiteraard verbonden met de relatie met mensen: de liefde voor de medemens – het tweede gebod, even belangrijk als het eerste. We hoeven geen veertig dagen in zak en as te zitten, gevangen in onze kleinheid, integendeel: dit is ook een periode om ons te realiseren hoeveel we kunnen geven. Of beter: hoeveel God ons heeft toevertrouwd om te delen en te geven. Al onze talenten, onze capaciteit om lief te hebben, het meer dan gewoon goede dat we kunnen doen, het échte delen met de armen. Die vraag klinkt wel het scherpste door in Jezus’ boodschap, maar ook in deze tijd: de zorg voor de armen, de uitgestotenen, de eenzamen.
Hoe diep graven wij voor Broederlijk Delen of andere projecten in onze portefeuille om te delen van onze overvloed? Eten we er één boterham minder om? Niet zomaar, om een dag te vasten of af te slanken, maar om daadwerkelijk te geven aan hen die er evenveel recht op hebben als wij? Soms ben ik beschaamd als ik kijk naar de mandjes in een eucharistie met al hun rode centjes, waarin wij ‘offeren’ van ons bezit…
In het gebed merk je in en tussen de regels dat goedheid bewijzen aan anderen de weg gaan is die Jezus ook ging: de weg van de graankorrel die in de aarde valt en sterft om vruchten voort te brengen. Moedig en vol vertrouwen: je bent nooit alleen, God is bij je om deze lange en pijnlijke weg te gaan. Je hebt er veel edelmoedigheid voor nodig. Als het allemaal vanzelf ging, dan was je geven niet écht géven, dan breek je je brood zonder dat je het breken voelt.
Zo edelmoedig door het leven gaan, begaan met wie veraf en dichtbij te lijden hebben, laat je in de avond achter met schijnbaar lege handen: je hebt alles gegeven. Maar het wonder gebeurt telkens opnieuw: als je niet denkt dat JIJ het bent die geven moet, maar dat je alleen maar doorgeeft wat je van God mocht ontvangen, dan heb je morgenvroeg weer een overvloed om te delen met anderen: niets zal je ontbreken. En ook dan zal je Pasen een dag van vreugde en dankbaarheid worden!