"Onderwijs is niet het vullen van een emmer,
maar het aansteken van een vuur."
"Education is not the filling of a pail
but the lighting of a fire.”
William Butler Yeats
Woelige wateren
Het onderwijs in Vlaanderen vaart in woelige wateren. Besparingen op de werkingsmiddelen, jarenlange wachtlijsten voor scholenbouw, dalende onderwijskwaliteit, leerachterstand door corona, stijgende burn-out bij leerkrachten, een groeiend lerarentekort, … het is slechts een greep uit de alarmerende berichtgeving.
Recent werd het woelig water nog stormachtiger. Op 11 februari 2021 nam de Raad van Bestuur van Katholiek Onderwijs Vlaanderen een opmerkelijke beslissing. Samen met 113 schoolbesturen, VCOV (de oudervereniging van het vrij onderwijs) en de Federatie van Steinerscholen stapt Katholiek Onderwijs Vlaanderen naar het Grondwettelijk Hof om de schorsing en vernietiging van de eindtermen van de tweede en derde graad secundair onderwijs te vragen.
Wat zijn dat nu precies eindtermen? En wat is er mis met de nieuwe eindtermen?
Eindtermen bepalen wat een leerling in het secundair onderwijs aan het einde van een schooljaar of graad minimaal moet kennen en kunnen. Eindtermen zijn minimumdoelen aan kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes die de leerlingen moeten bereiken.
De vorige eindtermen in het secundair onderwijs dateerden van midden jaren 90 en waren dus al meer dan 20 jaar oud. Er was dus nood om ze moderner en actueler te maken en ze aan te passen aan de noden en inzichten van de 21ste eeuw, daar waren alle onderwijsverstrekkers, ook Katholiek Onderwijs Vlaanderen het over eens. Twee jaar lang werd in verschillende deelcommissies gewerkt aan deze nieuwe eindtermen door politici en experten, ook leraren en begeleiders van het Katholiek Onderwijs werkten kritisch-constructief mee.
Bij de bundeling van alle resultaten van alle deelcommissies gebundeld werden, bleek al gauw dat de veelheid aan eindtermen zo groot is en dat ze zo gedetailleerd zijn dat er geen sprake meer is van minimumdoelen. Alle beschikbare lestijd zou immers gaan naar het bereiken van deze ‘minimum’ doelen, waardoor er geen ruimte meer blijft voor eigen accenten en verscheidenheid. Een leraar die alle onderwijstijd nodig heeft om de door de overheid opgelegde minimumdoelen te bereiken, wordt uitvoerder van het onderwijsbeleid. Hij heeft nauwelijks ruimte om eigen accenten te leggen, zijn passie door te geven en het vuur van bijvoorbeeld de poëzie of de sterrenkunde te ontsteken bij zijn leerlingen. Voor een schoolteam krimpt de ruimte om vanuit het schooleigen opvoedingsproject keuzes te maken in de manier waarop men leerlingen wil vormen en voor ouders verdwijnt de keuze om een school te kiezen die aansluit bij de opvoeding die ze voor hun kinderen wensen en dromen. De nieuwe eindtermen vormen volgens de Raad van Bestuur van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, de ouderkoepel VCOV en de Federatie van Steinerscholen in die zin een bedreiging voor de vrijheid van onderwijs die door de grondwet gegarandeerd wordt.
Hoorzittingen in het Vlaams Parlement, gesprekken met de minister en de oproep van de voorzitter van de Raad van Bestuur van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, Mgr Johan Bonny, om een bemiddelaar aan te stellen, brachten geen toenadering. De stap naar het Grondwettelijk Hof bleek de enige resterende weg om de ademruimte voor het vrij onderwijs te vrijwaren.
Wat nu?
Het Grondwettelijk Hof zal in eerste instantie bepalen of de vraag om de eindtermen te schorsen terecht is. Als dat zo is, wordt het decreet over de eindtermen “on hold” gezet en krijgt het Hof drie maanden de tijd om een uitspraak ten gronde te doen. Het kan beslissen om het decreet volledig of deels te vernietigen.
Wanneer het Grondwettelijk Hof de eindtermen geheel of gedeeltelijk schorst, zullen alle partijen opnieuw rond de tafel moeten zitten op zoek naar wat topman van het Katholiek onderwijs Lieven Boeve noemt “soberder eindtermen”, die bepalen wat elke leerling minimaal moeten kennen, maar die ook ruimte en keuzevrijheid laten aan de leraar, het schoolteam en de ouders.
Een fundamentele keuze
De keuze waar we voorstaan is een fundamentele keuze. Kiezen we als samenleving voor een doorgedreven overheidscontrole of kiezen we voor het vertrouwen in leraren, schoolteams en onderwijsverstrekkers? Kiezen we voor één (staats)pedagogie of kiezen we voor de rijke verscheidenheid van onderwijs- en opvoedingsprojecten die zo typisch is voor ons Vlaams onderwijs?
Voor de katholieke scholen in Vlaanderen is het antwoord op die vraag duidelijk: ze zijn overtuigd van de waarde en relevantie van hun opvoedingsproject, ook en vooral in deze 21ste eeuw. Daarom trekken velen van hen, samen met Katholiek Onderwijs Vlaanderen naar het Grondwettelijk Hof, als een duidelijk signaal naar de overheid.
Mieke Van Hecke, gewezen topvrouw van Katholiek Onderwijs Vlaanderen verwoordde het in maart van dit jaar als volgt in een interview voor Thomas: ”Het komt hier op neer: wees fier op die katholieke inspiratie, biedt ze aan, wees niet arrogant, heb respect voor de andere en ga vooral in dialoog met elkaar maar vergeet niet te benoemen waarom je deze keuze maakte. Dit desemt ook door in de manier waarop leerkrachten in onderwijs staan en in de manier waarop een school naar bepaalde problemen kijkt.(…) Onderwijs is voor mij niet beperkt tot louter kennisoverdracht. Het is mensen voorbereiden om als verantwoordelijke, kritische, geëngageerde persoonlijkheden bewuste deelnemers te worden van een samenleving.”
Kerkplein
De vrijheid van onderwijs werd al bij de onafhankelijkheid van België in de Grondwet ingeschreven – als reactie op het centralistische onderwijsbeleid van Willem I.
De onderwijsvrijheid is verankerd in artikel 24 van de Belgische Grondwet.
Dat artikel luidt (sinds 1988 toen onderwijs een Vlaamse bevoegdheid werd) als volgt:
§ 1. Het onderwijs is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; de bestraffing van de misdrijven wordt alleen door de wet of het decreet geregeld. De gemeenschap waarborgt de keuzevrijheid van de ouders. De gemeenschap richt neutraal onderwijs in. De neutraliteit houdt onder meer in, de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen. De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van de leerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.
§ 2. Zo een gemeenschap als inrichtende macht bevoegdheden wil opdragen aan een of meer autonome organen, kan dit slechts bij decreet, aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen.
§ 3. Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden. De toegang tot het onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht. Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van de gemeenschap recht op een morele of religieuze opvoeding.
§ 4. Alle leerlingen of studenten, ouders, personeelsleden en onderwijsinstellingen zijn gelijk voor de wet of het decreet. De wet en het decreet houden rekening met objectieve verschillen, waaronder de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht, die een aangepaste behandeling verantwoorden.
§ 5. De inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet.