DE SCHEPPING naar genesis 1
En God sprak: Er moet licht zijn
en er was licht.
En God sprak: Er moet land en er moet water zijn
en er kwam land en er kwam zee.
En God sprak: Er moeten planten en bomen zijn
en er kwamen gewassen en bossen.
En God sprak: er moet dag en er moet nacht zijn
en er kwam een zon en een maan.
En God sprak: er moeten vogels en vissen zijn
en het wemelde in de zee en in de lucht.
En God sprak: er moeten dieren zijn op het lang
en er waren wilde en tamme dieren.
En toen sprak God: iemand moet mijn werk verderzetten
en de mensen kwamen
en kregen de opdracht om te scheppen.
En God zag dat het goed was
en Hij vond van zichzelf dat Hij rust verdiende
en zo waren niet alle dagen dezelfde
en was er één heilig.
DE UITTOCHT Naar exodus 3, 1-8
Toen de farao vernam dat het volk van Israël in de richting van de woestijn
vertrokken was, riep hij uit: ‘ hoe konden wij die slaven uit onze dienst laten
vertrekken? Wij zetten hen achterna.’
Met veel manschappen zetten de Egyptenaren de achtervolging in.
Grote angst kwam over de Hebreeën. Sommigen riepen luid tot Jahwe.
Anderen kregen spijt en wilden terugkeren naar Egypte.
Mozes kreeg harde woorden te horen: ‘ liever verdrukte slaven in Egypte dan
vrije lijken in de woestijn.!
‘ Trek op’ beval Mozes. ‘ Over de moerassen van de Rietzee naar de woestijn.
Als Jahwe voor ons is, zal Hij dat nog deze nacht bewijzen aan Farao.’
De duisternis viel en de hele nacht waaide een verzengende oostenwind.
Waar water was werd droog land. Mozes en het volk trokken er over als over
de bodem van een droge zee.
Pas de volgende morgen zagen de Egyptenaren welke kant zij uit moesten.
Maar het water had de grond weer drassig gemaakt en de wielen van de
wagens zakten scheef, zodat ze niet meer vooruitkwamen
Zij raakten in paniek. ‘ laten we vluchten’ riepen ze door elkaar.
‘ hier geraken we nooit meer uit. Hun God doet wonderen.
Hij strijdt tegen ons.
EVANGELIE Matthëus 28,1- 10
Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag der week,
kwamen Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf kijken.
Plotseling ontstond er een hevige aardbeving en een engel van de Heer daalde uit de hemel,
kwam naderbij, rolde de steen weg en zette zich daarop neer.
Hij straalde als een bliksemschicht en zijn kleed was wit als sneeuw.
De bewakers begonnen van schrik voor hem te beven en het leven scheen uit hen geweken.
De engel sprak de vrouwen aan en zei: “Gij behoeft niet bevreesd te zijn; ik weet dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde.
Hij is niet hier, Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft; komt zien naar de plaats waar Hij gelegen heeft.
Gaat nu terstond aan zijn leerlingen zeggen:
Hij is verrezen van de doden, en nu gaat Hij u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien. Dat had ik u te zeggen.”
Terstond gingen zij weg van het graf, met vrees en grote vreugde, en zij haastten zich het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen.
En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zei:
“Weest gegroet.”
Zij traden op Hem toe, omklemden zijn voeten en aanbaden Hem.
Toen sprak Jezus tot hen: “Weest niet bevreesd.
Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen, dat zij naar Galilea moeten gaan en daar zullen zij Mij zien.”