Graag hadden we dit lied met Pasen en de zondagen die erop volgen gezongen. Het kon en kan nog niet. Graag staan we met u, lezer, stil bij dit mooie lied dat de vijftig dagen van Pasen tot Pinksteren overspant.
Christus is verrezen,
naar ’t water van het leven,
gaat uit uw Herder tegemoet,
ziet en smaakt zijn overvloed. Alleluja.
Dit is de eerste strofe die we op paasdag wilden zingen. De jonge man aan het lege graf nodigde ons uit Jezus niet te zoeken bij dood en leegte, wel Hem tegemoet te gaan daar waar leven is. Niet zomaar leven, maar leven in overvloed. Bovendien ook nog smakelijk en vol verlangen naar meer. Dit doet denken aan volgend lied: “God is de Herder die mij geleidt naar de groenende weiden”. Is Jezus voor ons als een bron van ons bestaan?
Herder van de schapen,
noem ons bij onze namen.
Uw kudde heeft uw stem gehoord,
roep ons samen rond uw woord. Alleluja.
In de paastijd lezen we in het evangelie veel over de herder die waakt over zijn schapen. We vragen dat Hij ons bij onze naam zou noemen. Denk maar hoe het voelt als iemand ons bij onze naam aanspreekt en ons ziet staan. Dat doet ons leven, doet ons ‘opstaan’. We erkennen dat we zijn stem hebben gehoord en vragen dat Hij ons samenroept rond zijn woord, zijn blijde boodschap. We willen meer horen van Hem zoals de eerste leerlingen. Is dat zo?
Gij die vreest en twijfelt,
herkent uw Heer en heiland
die in de avond breekt het brood
en voor u de Schrift ontsloot. Alleluja.
Tot geloof komen is een weg van vallen en opstaan, van hopen en vertwijfelen. In deze strofe herkennen we de leerlingen op weg naar Emmaüs. Ze keren naar huis, ontgoocheld, triest … Hier klinkt de uitnodiging om bij eigen angst of twijfel toch te geloven. Het is de eerste leerlingen uiteindelijk ook gelukt, waarom ons dan niet? Laten we Hem toe in onze twijfel of angst?
Zalig die gelovend
hun God herkennen mogen!
Betast de wonden van de Heer,
knielt in deemoed voor Hem neer. Alleluja.
En hier komt Thomas in beeld, de nuchtere realist die tastbare bewijzen wil. Jezus komt Hem tegemoet: “Kom, leg je vingers in mijn wonden en wees niet langer ongelovig”. Jezus neemt die twijfel ernstig en laat zich benaderen en aanraken. Ook wij verlangen tastbare tekenen om ons geloof sterker te maken. Het wordt in deze coronatijd ook beproefd. Doch laat het ons niet te ver zoeken. Ontmoeten wij Christus ook niet vandaag in de wonden van de gekwetste en rouwende mensen?
Christus steeg ten hemel:
houdt dus uw hart verheven
want in zijn Vaders heerlijkheid
houdt Hij u een plaats bereid. Alleluja.
U raadt het: Ons-Heer-Hemelvaart. Net zomin als de leerlingen Hem mochten blijven nastaren moeten wij ook niet met ons hoofd ‘in de wolken’ blijven lopen. Wel ons hart hoog houden: ‘Sursum Corda’, dicht bij Hem met ons hart terwijl we naar ‘Galilea’ gaan, terug naar de mensen, naar het leven van alledag, vandaag. Blijven hunkeren naar Hem en jawel, Hij heeft het beloofd: een plaats voor elk van ons is voorzien.
Christus, onze vrede,
zend ons uw gaven neder:
de volheid van uw heil’ge Geest:
maak ons voor zijn komst gereed. Alleluja.
De laatste strofe klinkt als een bede en vraagt aan Christus om ons zijn Helper te zenden, de Geest: “Veni Creator spiritus”! De boog van Pasen naar Pinksteren mondt uit in de gave van de Geest. Wij ontvingen die ook bij ons doopsel en ons vormsel. Welke gaven van de Geest mochten we bij onszelf al ontdekken? Momenten waarvan we achteraf dachten: “Hier was Gods Geest aan het werk?”
Zo, dit lied is uitgezongen maar niet het lied van ons geloof in de Verrezen Heer. Laten we de hoop en het vertrouwen als christenen onder mekaar bemoedigen. De Heer is bij ons, ook in deze coronatijd. En Gods Geest, Hij geeft nooit op!
Met dank aan Guido Vandeperre