“Ik was bij Hem, dag in dag uit, dansend en spelend voor zijn aangezicht. De aarde was voor mij een bron van vreugde en bij de mensen te zijn, maakte me blij.” (Spreuken 8,31)
Als een spelend kind
Niets zo deugddoend als het gadeslaan van het onbekommerd spel van kinderen. In het vertrouwen dat er anderen zijn die deze kinderen in hun spel nabij zijn.
De liturgie van volgende zondag neemt de eerste lezing uit het boek Spreuken. Daar wordt ons de wijsheid voorgesteld als een kind dat speelt voor de ogen van God. Dat is een mooi beeld. De wijsheid is als een kind, dat zich uitleeft in zijn spel en daarin de vrijheid vindt om eigen wegen te verkennen. Maar zo is het ook het troetelkind van God. In het spel vindt het kind de ruimte om te leren en inzicht te verwerven. Dat komt niet vanzelf, maar al vallend, blutsen en builen oplopend. En het mag zich daarbij weten onder de hoede van een liefhebbende God die er oog en toezicht op houdt. Intussen heeft het de tijd om zich te ontwikkelen tot een mens die op zijn beurt anderen zal kunnen helpen en bijstaan.
Liefdevolle zorg
Zo hebben we ons allen eens kind mogen weten: de momenten van spel en van niet bekommerd moeten zijn. En dat alles onder het toezicht van mensen die ons met hun liefde nabij waren, onze ouders, opvoeders, mensen aan wie we achteraf gezien veel te danken hebben. Zij waren dicht bij ons en leerden ons onze weg te zoeken tot de mens die we nu zijn. Mensen die voor ons zo goed als God zelf waren.
Zoals ook Jezus die liefdevolle zorg uitstraalt, wanneer hij op het einde van zijn leven zijn leerlingen toespreekt. In deze nadagen van Pasen en Pinksteren horen we op de zondag van Drie-eenheid nog maar eens een gedeelte uit het diepzinnige maar niet altijd toegankelijke evangelie van Johannes (Johannes 16,12-15). Hij legt Jezus raadselachtige woorden in de mond: “Veel heb ik u nog te zeggen, maar jullie kunnen het nu nog niet dragen.”
Tijd om op eigen benen te staan
Mogen we dit als volgt verstaan? Wie Jezus is, de kracht van wat hij zegt en doet, vraagt tijd om door te dringen. Zoals ook een kind die tijd nodig heeft. Er was een tijd dat de leerlingen van Jezus, blij verwonderd om wat ze hem zagen doen, met hem mee optrokken. Nu komt er een tijd dat ze op eigen benen zullen moeten staan, zonder zijn directe nabijheid. Jezus wil hen daar op voorbereiden, en belooft dat hij hen daarbij niet alleen zal laten. Hij zal hun zijn Geest geven. Zoals een ouder die zijn kinderen voorleeft wat belangrijk en waardevol is. Voor het kind zal dat een kracht en een hulp zijn om uit te groeien tot een mens die op zijn beurt weet te delen en te geven van zichzelf.
Zo mag het met ons geloof zijn. Wij mogen ons als een kind, onbekommerd in het spel, steeds in de nabijheid weten van Gods liefde. Dat mag ons helpen om mensen te zijn die deze liefde doorgeven aan anderen om hen heen. Dat wensen we elkaar toe op het feest van Drie-eenheid, dat niet anders is dan het feest van Gods liefde en nabijheid voor ons.
(jh)