“Meester, wij hebben iemand gezien die in uw naam boze geesten uitdrijft, maar die niet tot onze groep behoort …” “Belet het hem niet. Wie niet tegen ons is, is voor ons.” (Marcus 9,38 en volgende)
Als er ergens in een grote nood opduikt – een natuurramp, ziekte, oorlog of geweld, mensen op de vlucht … - gebeurt het wel eens dat er enige strijd en na-ijver is tussen hulporganisaties. Dat is niet nieuw. Ook wie het goede wil doen, kan in concurrentie komen met een ander die hetzelfde goede wil doen. Dat gebeurt tot in ons dagelijkse leven toe. “Ik ben het die altijd de tafels gereed zet voor de vergadering en nu moeit die ander er zich plots mee, dat pik ik niet.” Voorbeelden in die zin zijn er genoeg te bedenken. De heilige Franciscus van Assisi doet daarover een duidelijke uitspraak: “Wie jaloers is op zijn broer om het goede dat de Heer in hem zegt of doet, maakt zich schuldig aan godslastering, want hij is jaloers op God zelf, die al het goede doet en zegt.”
Geen alleenrecht
Ook onder de Jezusvolgelingen heerst enige animositeit over het gebruik van de Jezusnaam. “Die is van ons,” zeggen ze, als ze horen over iemand die in de naam van Jezus duivels uitdrijft. Jezus is van ons! Maar bij Jezus scoren ze daarmee niet. Integendeel. “Houd zo iemand niet tegen. Iemand die goed doet, kan moeilijk tegen mij zijn.” Het is bijna een echo van de reactie van Mozes op het gemor van het volk tijdens de tocht door de woestijn (Numeri 11,25-29). Twee personen die niet de geest van God ontvangen hadden, zijn nu toch als profeet aan het optreden. Illegaal, zegt Jozua, je moet het hen verbieden. Maar Mozes spreekt juist de wens uit dat heel het volk van God zo profetisch zou mogen spreken!
Zelf geen aanstoot geven
Zich het goede toe-eigenen, zich beroepen op de geest van Jezus en die ontzeggen aan anderen, het is een voortdurende oproep tot bekering voor de kerk, voor ons allen. Gods Geest waait waar hij wil. Die laat zich niet tegenhouden door geen enkele grens door mensen getrokken. Jezus versterkt die aanspraak nog door zijn leerlingen op te roepen tot radicale dienstbaarheid. Eerder dan zich te ergeren over wat iemand anders doet, moeten ze erop letten zelf geen bron van ergernis te zijn.
De zachtmoedige Jezus gebruikt dan geen zachte taal: met een molensteen de zee in, het onblusbare vuur van de hel in … Een taal die we niet gewend zijn te horen, maar die uitdrukt hoe dierbaar voor Jezus juist al die kleinen zijn die op hem hun vertrouwen hebben gesteld. Gods liefde is geen zachtgekookt eitje, maar eist radicaal verzet tegen alles wat zijn liefde voor kleinen en verdrukten tegenspreekt. Het mag ons in deze tijden waarin er telkens wel nood is aan onze hulp en solidariteit oproepen tot blijvende bezinning over het goede dat wij wel kunnen doen, in Jezus’ naam!
(jh)