Elia verlangde te sterven. Toen stootte een engel hem aan en zei: “Sta op en eet!” Hij stond op, at en dronk en gesterkt door het voedsel liep hij veertig dagen en nachten tot hij de berg van God, de Horeb, bereikte. Uit het Eerste Boek der Koningen (Kon 19,4-8)
“Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid.” (Johannes 6,50)
Om velerlei redenen begeven mensen zich op weg, op tocht. In deze tijd van het jaar omdat ze even weg willen uit de sleur van het dagelijks leven en de zorgen van het werk: vakantie! Het kan ook om puur levensbehoud zijn: als dreiging van oorlog en geweld mensen van huis en haardstee verdrijft, zoals dat helaas op vele plaatsen in de wereld het geval is. Nog anderen begeven zich op weg omdat ze zich innerlijk leeg weten en op zoek zijn naar een bron waaraan ze zich kunnen laven. Zo gaan, vroeger zowel als nu, nog al wat mensen op tocht naar Compostella of een ander oord dat tot bezinning en levensrevisie kan leiden. Met het zuivere evangelie heeft die tocht niet steeds te maken. Even vaak is het omdat mensen een tekort ervaren, omdat ze met een onvrede leven of met een gebrek aan levensvervulling. Door op tocht te gaan hopen ze weer aansluiting te vinden bij een dimensie in het leven die ze missen. Verwijlen in de natuur, ontmoetingen met anderen, bezoeken van bijzondere plaatsen kan daartoe bijdragen.
Op tocht ging ook Elia, de profeet waarover we lezen in de liturgie van zondag. Het is het voor Elia geen vrij gekozen tocht, hij is op de vlucht voor de woede van koningin Izebel. De tocht put hem uit, hij wil opgeven. Ineengedoken onder een struik kijkt hij terug op zijn roeping, hij vindt zich niet beter dan zijn vaderen, hij is alle illusie van het profeet zijn kwijt.
Op dat moment stoot God hem aan in de persoon van een engel. Op het moment dat ook onze krachten dreigen te begeven, wanneer schuld, schaamte of gewoon wanhoop ons dreigen te vloeren, op dat moment kan het gebeuren dat God ons aanport in de persoon van engelen van andere mensen. Zij zijn het die ons wakker maken, die ons gezucht en zelfbeklag aanhoren. In de diepste put van het bestaan lijkt God ons gejammer te horen, zoals Hij in de Bijbel altijd gevoelig is voor het zuchten van zijn volk. Dan daalt Hij af en komt Hij nabij. In de lezing is het een kruik water en een koek gebakken op gloeiende steen die Elia er weer bovenop helpt.
Brood is in de Bijbel altijd een teken van Gods zorg voor zijn volk.
In het evangelie is het Jezus die van zichzelf zegt dat hij het levende brood is dat uit de hemel is neergedaald. Als een bron die verkwikt en leven geeft, zo wil Jezus ons overtuigen van Gods liefde die mensen niet loslaat. Ook niet als ze op de dool of op de vlucht zijn. Hij is er, als brood dat leven geeft. Waar zullen wij dat brood smaken, waar zal het ons voeden en nieuwe kracht geven? Wie is de engel van een mens die het ons aanbiedt? En voor wie zullen wij die engel zijn?
Jos Houthuys