Jakobus
“Je verlangt naar veel dingen die je niet kunt krijgen, en dan ben je lastig en niet om aan te spreken". Aldus de brief van Jakobus die als lezing in de liturgie van zondag (Jakobus 3,16-18.4,1-3) fungeert. Jakobus is de naam van een verder onbekende auteur uit de post-apostolische tijd die een christendom van de daad verkondigt overeenkomstig de beginselen van de Bergrede. De eenvoud en de ernst waarmee dat gebeurt, maakt het tot een zeer toegankelijk en praktisch toepasbaar geschrift, ook voor ons, lezers van de 21ste eeuw.
Verlangen en onrust
Wij verlangen dus naar dingen die we niet kunnen krijgen en dat maakt ons lastig en ongenietbaar … Ik herken me daar enigszins in. Wie niet? Ik heb verlangens en wensen, van kleine tot grote: van iets dat niet verloopt zoals ik dat wil, tot een wens die onvervuld blijft. Dat maakt me dan onrustig, ja zelfs ongelukkig. Op grotere schaal leidt het nog tot erger, merkt Jakobus in zijn brief op: als mensen niet krijgen wat ze willen, brengt het zelfs moord- en vechtpartijen mee.
Het is een teken van wijsheid als een mens die onvervulde verlangens een plaats weet te geven. Niet alles wat je wil, kan. Niet alles wat je je droomt en wenst, is mogelijk. Stel je tevreden met wat haalbaar is. Wie met reuzenschreden vooruit wil gaan, steekt anderen voorbij en merkt kansen niet op. Veel onrust in onszelf, veel tweedracht in ons samenleven, zou al te vermijden zijn als we dat willen inzien.
Bidden
Voor Jakobus ligt de oorzaak van die onrust nog elders: we bidden niet. En als we bidden, bidden we verkeerd. Bidden is God een plaats geven in je leven. Dat is niet altijd het eerste waar we aan denken in deze tijd. En toch, voor een gelovige mens is dit van levensbelang. Wil ik God een plaats geven in mijn leven, en hoe doe ik dat? Is mijn bidden een bidden om te krijgen, op mezelf gericht dus? Of is het een bidden om mezelf uit handen te leren geven? “Heer, leer mij úw weg te herkennen. En maak mij bereid die weg te gaan, met uw hulp en genade.”
Voorrang voor het nederige
In het evangelie van zondag (Marcus 9,30-37) maakt Jezus dat met een gebaar duidelijk. Als zijn leerlingen twisten om de rangorde, zet hij een kind in hun midden en omarmt het. Dat gebaar heeft een dubbele betekenis. Het kleine en geringe heeft voorrang bij Jezus, daarvan weet hij zich de dienaar. Tegelijk is hij zelf dat kind, die door de Vader wordt omarmd. En het is zijn diepe wens dat ook wij ons op dezelfde manier bemind weten door die Vader.
Wie zich bemind weet, kan zelf liefde geven. Die heeft geen nood aan welke andere vorm van macht of geldingsdrang ook. Het is een levenshouding die we ook kunnen omschrijven als die van de nederigheid. Nederig is in het Latijn humilitas. Daar zit het woord humus in, aarde, grond. Nederig zijn is terugkeren naar de aarde, dichtbij de grond. Het is oog krijgen voor het kleine, voor wat anders aan de aandacht ontsnapt. Een bloem zien die bloeit, of zaad dat ontkiemt. Het is herkennen waar leven groeit, waar kleur en vreugde in zit. Zoals een kind dat ziet en ons daar attent op maakt. Wie dat aanneemt, neemt Jezus zelf aan, meer zelfs, geeft God een prominente plaats in zijn leven.
(jh)