Terwijl het gewone leven behoedzaam op gang komt, zitten we ‘kerkelijk’ nog vast. Geen liturgische vieringen, kerken enkel open voor individueel bezoek.
Hoe moet het verder? Niemand durft zich aan een voorspelling wagen. Moeten alle kerken nog wel open voor de dienst op zondag van zodra het weer mag? Want wellicht zal er minder volk voor opdagen. En onder welke voorwaarden zal dat dan gebeuren? Welke stappen te zetten die beantwoorden aan een nieuwe werkelijkheid?
Hoe moet het verder? Vaak is het ook de vraag van hen die iemand uit handen moeten geven. En zolang het niet mogelijk is na een uitvaart in familiekring samen te komen rond de koffietafel, kan die vraag ook niet gedeeld en besproken worden. Wie achterblijft, zit nu vaak alleen met die vraag. Het is een vorm van ‘eenzaamheid’ waar we in deze dagen best heel attent voor zijn.
Hoe moet het verder? Het was de vraag van Jezus’ leerlingen nadat hij ‘uit hun zicht’ verdwenen was. Er was wel zijn belofte dat hij hen niet als wezen zou achterlaten, maar altijd bij hen zou blijven. Vaak heeft de gestorven persoon ook zo’n wens geuit. “Leef verder, wees er voor elkaar.” Maar dan komt het moment dat het zover is: de geliefde is er niet meer, de leegte is onwezenlijk groot, bijna onoverkomelijk zo lijkt het. En dan moet een mens diep ademhalen, alle kracht die er nog in hem is naar boven halen. Ook de nabijen van Jezus moeten dat doen. Diep inademen, de brokstukken van het verlies bijeenrapen en zien wat hen te doen staat.
Dat diep inademen kunnen we vergelijken met het wachten op de Geest die Jezus beloofd heeft. De Geest die de adem Gods is en alles tot leven brengt, vanaf het begin van de schepping. Het zal duren tot Pinksteren eer die Geest er is voor de leerlingen. Voor ons zal het wachten dezer dagen langer duren dan de negen dagen die er zijn tussen Hemelvaart en Pinksteren. Voor ons geen Pinkstervuur waarrond we lijfelijk samen kunnen komen. Hoe zullen we een nieuwe adem vinden, na de pandemie die onze wijze van samenleven ernstig beproeft en in vraag stelt?
Voor Jezus’ leerlingen was het heel belangrijk dat ze zich ontvankelijk openstelden voor de belofte van Jezus op bijstand. Maar ook dat is niet vanzelfsprekend in een samenleving waar de zin voor het spirituele op een laag pitje sluimert, of waar soms schamper gedaan wordt over veel goedbedoelde inzet om van het samenleven iets te maken. Laat je geest hierdoor niet doden of afvlakken, zegt het evangelie van zondag ons. Blijf je openstellen. Blijf luisteren en kijken naar mensen om je heen, gevoelig voor positieve signalen en hoopvolle tekenen. Die zijn er. Wie schampert, ziet ze niet, die zal nooit iets zien. Wie durft blijven geloven en hopen, vindt kracht in het kleine, ziet kiemen die nu nog niet door de bodem naar boven schieten. Bidden kan hierbij helpen. Wie bidt, vertrouwt. Die beseft dat niet alles afhangt van onze eigen handen. Wie bidt, houdt de geest open voor de belofte dat liefde sterker is dan de dood. Liefde schept verbondenheid. Liefde overwint zoveel tegenmachten. Jezus heeft het zijn leerlingen voorgeleefd. En door er al pratend en biddend herinneringen over op te halen, is het weer deel van hen geworden. Alsof ze diep inademen en zich voelen herleven.
In het evangelie van zondag bidt Jezus er zelf voor: “Laat ze niet verloren gaan, Vader, al die lieve mensen die hun hoop op mij stellen. Bewaar ze in uw naam en versterk hun vertrouwen.” Mochten wij vanuit die troostvolle woorden van Jezus de kracht vinden om wegen van hoop te gaan, durven los te laten wat niet tot heil strekt en verder te kijken dan wat hier en nu onder onze handen ligt.
(jh)