Tien melaatsen smeken Jezus om genezing. Slechts één keert terug om Jezus voor zijn genezing te danken. Waar staan wij in dit verhaal uit het evangelie .
Er is veel waar we dankbaar voor kunnen zijn. Voor de zon die licht en warmte geeft. Voor het voedsel van elke dag en het huis waarin we wonen. Voor de mensen om ons heen van wie we houden. Zoveel redenen tot dankbaarheid! Niet altijd laten we die dankbaarheid zien of voelen. We vergeten vlug, en keren vaak gauw terug naar de gewone orde van de dag...
Zo beschouwd is het gedrag van de negen melaatsen die niét terugkomen om Jezus voor hun genezing te bedanken nog niet eens zo vreemd. Ze zijn blij dat ze bevrijd zijn van hun ziekte en dat is het.
Dankbaarheid kan voor een gelovige mens nog een tintje meer hebben. En daarover gaat het eigenlijk in dit verhaal. Tien melaatsen komen naar Jezus toe. Tien. Je zou kunnen denken dat dit een toevallig groepje is. Neen, het zijn er tien. De evangelist Lucas heeft dat getal niet zomaar willekeurig bedacht. Tien heeft in de bijbel een bepaalde betekenis. Als Abraham tien rechtvaardigen vindt, zal God de stad Sodom niet verdelgen (Genesis). Met tien rechtvaardigen wordt dus de wereld gered. En daarom heb je in de joodse eredienst minstens tien mensen nodig om liturgie te kunnen vieren. Met minder gaat het niet. Met tien kan de nieuwe wereld beginnen, de wereld zoals God die voor ons droomt.
Zo kijkt Jezus dus naar dat groepje van tien melaatsen. Hij kijkt naar hen met het verlangen dat die nieuwe wereld ook voor hen mag opengaan. Hij ziet hun gebrek, hun isolement als gevolg van hun ziekte, en hij kijkt daarom ook naar hen met een blik vol ontferming. Hij wil het goede voor hen, en dus stuurt hij ze op weg, naar de priesters, naar de officiële instantie die hun genezing zal vaststellen. Maar hij stuurt ze ook op weg, met een vraag, met een zending. Willen jullie God de plaats geven die Hem toekomt? Want Hij is het die dat nieuwe voor jullie mogelijk wil maken.
Het antwoord kennen we. Er is er maar één die terugkomt. Maar laat die ene nu net een Samaritaan zijn, iemand die geen lid is van het eigen volk. En daar zit de pointe van dit verhaal, van deze ontmoeting. Een niet-volksgenoot, een vreemdeling is het die erkent dat zijn genezing een teken is van Gods goedheid. Hij komt terug en hij wordt op weg gestuurd met een nieuwe opdracht: "Sta op, ga heen, je gelóóf heeft je gered." De Samaritaan is niet alleen naar lichaam genezen, hij is nu ook drager van het goede nieuws. Hij heeft Gods redding mogen ervaren. Daarvan mag hij getuigen en het verder ronddragen.
In dit verhaal staan ook wij, waar wij openstaan voor Gods reddend woord. Waar wij Hem de plaats in ons leven geven die Hem toekomt. Alles hebben we aan Hem te danken. Als we daarvan leven, er vol van zijn, zullen wij zijn naam eren en loven. Met twee, met tien… met allen die in zijn naam willen geloven.
(jh)