‘Vasten’. Bij de meeste mensen roept dit woord weinig positiefs op. Het doet denken aan droefgeestig, somber, versterving, niet genieten. Alsof je jezelf één keer per jaar moet straffen omdat je te veel van het leven houdt, alsof geloven vereist dat ‘offer en verzaken’ – al was het maar enkele weken – je hele leven bepalen.
Veertig dagen de tijd
Wat wij ‘vasten’ noemen, heeft in andere talen een naam die verwijst naar het Latijnse woord voor ‘veertig’. Wij spreken trouwens ook van de ‘veertigdagentijd’. En terecht, want in de Bijbel staat ‘veertig’ voor een tijd van beproeving, uittocht en elders zijn: de zondvloed duurt 40 dagen, Mozes trekt zich 40 dagen en 40 nachten terug op de berg, de uittocht van het Joodse volk duurt 40 jaar, Jezus vast 40 dagen lang in de woestijn… Veertig is de tijd die een mensenhart nodig heeft om zich door de Geest te laten omvormen tot het hart van een kind van God.
Naar de bron van leven
De vasten ingaan is je voorbereiden om tegen de stroom in te gaan, naar de bron die leven geeft. Zachtjes murmelt die bron, zo zachtjes dat je één en al oor moet zijn om haar te horen zingen. Om die te ontdekken, moet je op avontuur durven gaan. Het gaat niet zozeer om opgelegde verstervingen, want die kunnen ook vormelijk en steriel blijven. Het gaat er veeleer om dat je tot helderheid komt, dat je alles wegneemt wat je leven belast en vervormt, dat je de comfortabele routine van het dagelijks leven achter je laat en een weg durft in te slaan waarvan je gelooft dat hij je in het spoor van Jezus tot drager van levend water voor je broeders en zusters maakt.
De bekoringen van elke tijd
In het evangelie van de eerste vastenzondag horen we hoe Jezus in de woestijn vecht tegen drie bekoringen. Drie bekoringen waarmee ook wij in ons leven steeds te maken hebben.
De goederen der aarde staan ons allen ter beschikking, maar rijkdom mag ons niet verdelen en tot graaicultuur aanzetten. Integendeel, rijkdom moet verdeeld worden. Een harde noot om te kraken in onze consumptiemaatschappij van ‘steeds meer en nooit genoeg’ en ‘ieder voor zich’.
Eer en aanzien, prestige, mag medemensen en zeker zwakkeren niet in de schaduw, in de vergetelheid duwen. Groot zijn zij die kleinen groot maken.
Heersen, macht uitoefenen mag van onderdanen geen verdrukten maken. Machthebbers en gezagdragers moeten dienaar zijn.
Dienaar van mensen
Hebzucht, eerzucht en heerszucht: het zijn de bekoringen waartegen ieder mens te vechten heeft. Jezus heeft dat begrepen en heeft gekozen voor de andere weg. Zijn leven delen als brood met velen. Water in wijn veranderen tot vreugde van allen, d.i. van het alledaagse leven een feest maken. Zich in afzondering terugtrekken als men hem tot koning wil uitroepen. Hij is niet gekomen om te heersen en zijn wil op te leggen maar om dienaar te zijn: voeten wassen, zieken helen, ‘kleinen’ waarderen en groot maken, oproepen tot verzoening... En zo ons de weg wijzen naar vredevol samenleven in respect voor elke mens.
De veertigdagentijd nodigt ons uit om te ontdekken hoe we zelf kunnen leven vanuit en groeien in die evangelische gezindheid. Het is niet de somberheid in duiken. Het is een uitnodiging om door te stoten tot wat het leven echt vreugdevol maakt, omdat velen er mogen in delen .Aan ons om die kans te benutten… (jh)