Samenvatting van de tekst
Het christendom steunt op en ontstaat uit de ‘paaservaring’ van de leerlingen van Jezus:
niet de dood heeft het laatste woord over Jezus, maar de levengevende kracht van God in hem.
“Als Christus niet is opgestaan is ons geloof leeg.” Maar verrijzenis is haast ondenkbaar geworden in onze wereld.
Ze is niet zoals Jezus’ sterven een werkelijkheid die historisch kan geverifieerd (aangewezen) worden.
Wat de wetenschap ons bijbracht, maakt het uiterst moeilijk in verrijzenis en hiernamaals te geloven.
Ook de liturgische taal daarover stuit hedendaagse mensen tegen de borst.
De voorstelling van dit geloofsgegeven (b.v. het ‘Laatste oordeel’ met bazuingeschal) is mythologisch en symbolisch.
Twee hoofdredenen zijn er die het geloof in de verrijzenis ondermijnen.
Allereerst de voorstelling van het hiernamaals waarbij onze persoonlijke geschiedenis na de dood gewoon zou doorlopen in tijd en (aangepaste) ruimte. Thomas van Aquino verwoordde de kern van het verrijzenis als ’Het eeuwig leven is God’. Alle voorstellingen ervan zijn ontoereikend en kunnen ‘probleem’ geven. Anderzijds kunnen we niet anders dan in menselijke voorstellingen erover spreken….
Het tweede is de voorstelling van de ‘opstanding’ uit de doden waarbij ons lichaam ‘weder samengesteld’ zou worden (hoe kan dat als het verast werd en uitgestrooid in zee?; en waar zouden die lichamen dan huizen in het universum?). Johannes en Lucas geven een vrij lichamelijke voorstelling van de verrezen Heer wiens wonden je kan aanraken en die vis eet met zijn leerlingen. Daarin wil hij duidelijk maken dat Jezus wel degelijk in vlees en bloed was teruggekeerd uit het graf. Zij reageren daarmee tegen het ‘GrieksPlatonisch’ denken dat lichaam en ziel radicaal van elkaar wil scheiden en de verrijzenis van Jezus voorstelt als een bevrijding van zijn ziel uit de kerker van zijn lichaam. Nee, het is de volledige Jezus, lichaam én ziel, die is opgestaan en als Verrezene verder leeft. Deze verhalen als een exacte reportage blijven lezen, geeft alleen maar problemen. Paulus, die 20 jaar vroeger zijn brieven schreef gebruikt àndere beelden (vanuit de natuur) in 1 Kor. 15 en je voelt hoe hij daarbij worstelt met élke voorstelling van de verrijzenis.
Onze voorstellingen van de verrijzenis in materie, tijd en ruimte kunnen nuttig zijn, zegt Peter Schmidt en zelfs nodig om ons verrijzenisgeloof met elkaar te delen en te beleven. Maar de werkelijkheid van onze voltooiing in God dekken zij niet. Jezus’ antwoord op een onnozel verhaal dat de Sadduceeën hem voorschotelen van een vrouw die achtereenvolgens zeven broers huwt met de vraag daarbij ‘van welke man zal deze vrouw dan zijn bij de opstanding van de doden?’ is duidelijk. Hij zegt twee zaken: Huwelijk en voortplanting zijn eigen aan déze wereld. Houd dus op menselijke voorstellingen in die zin te maken van de toekomstige wereld. Ook zegt Jezus: in het visioen van Jahwe met Mozes bij het brandend braambos verklaart de Heer zelf: ‘Ik ben een God van leven. Voor mij leven Abraham, Izaäk en Jacob’. Omdat zij voor God levend blijven, zijn zij al verrezen.
Als we in onze geloofsbelijdenis zeggen: ‘Ik geloof in de verrijzenis en het leven’, drukken wij eigenlijk uit:
‘God is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend.”
Dat is de kern van de hoop die wij, omwille van Jezus en zijn verrijzenis, aan elkaar blijvend mogen doorgeven wanneer dierbaren gestorven zijn. Alles wat we zullen geweest zijn, vindt in Gods liefde zijn uiteindelijke zin en voltooiing.
Guido Debonnet
Zie ook notities A4 en notities A5