Pastores zijn gebonden door het beroepsgeheim. De persoonlijke informatie die zij ontvangen in het kader van hun ambtsuitoefening mogen zij niet bekend maken. Hun beroepsgeheim – en dat van andere beroepsgroepen – is zowel bedoeld ter bescherming van de personen die hun deze informatie toevertrouwen, als ter bescherming van de openbare orde.
De laatste tijd roept het beroepsgeheim van pastores ook vragen op.
Die hebben onder meer te maken met de preventie van seksueel misbruik van minderjaren en met de preventie van zelfdoding. Naar aanleiding van deze vragen willen wij enkele basisregels over het beroepsgeheim in een pastorale context nader toelichten.
Eerst staan we stil bij het beroepsgeheim waartoe alle pastores gehouden zijn. Met ‘pastores’ bedoelen we in deze tekst allen die in de pastoraal of de geestelijke begeleiding werkzaam zijn en daartoe een canonieke benoeming of een bekrachtiging van de bisschop hebben ontvangen. Dat kunnen zowel priesters, diakens, religieuzen als lekengelovigen zijn. Nadien gaan we in op het biechtgeheim waartoe priesters gehouden zijn, in het kader van het biechtsacrament.
Het beroepsgeheim
Wanneer mensen een pastor wensen te spreken, gaat het meestal over persoonlijke levenservaringen of levensvragen. Ze hebben het over een ziekte of een beperking, al of niet publiek gekend. Ze spreken over hun slagen of falen in de liefde, hun vroegere en huidige relaties, hun gezin en familie. Heel vaak komt het kwaad ter sprake: het kwaad dat ze (hebben) ondergaan of het kwaad dat ze zelf hebben aangericht.
Situaties van geweld of bedrog zijn nooit veraf.
Daarnaast spreken mensen over belangrijke keuzes in hun leven: keuzes die ze nog moeten maken of een keuzes die ze willen veranderen; keuzes die anderen maken en hoe zij zich daarbij voelen. Ook kan het gesprek gaan over gedachten die hen bezighouden, soms heel aantrekkelijke en soms heel sombere gedachten. Al deze gespreksonderwerpen gaan over concrete mensen; ze dragen concrete namen en gezichten.
Het spreekt voor zich dat al deze gesprekken onder het beroepsgeheim van de pastor vallen.
Wat een pastor verneemt in de context van zijn ambtelijk dienstwerk vertelt hij/zij aan niemand door.
Wie het beroepsgeheim schendt, begaat een professionele fout. Hij/zij ondermijnt de geloofwaardigheid van het pastoraal dienstwerk, doet onrecht aan de persoon die zijn verhaal deed en brengt schade toe aan de openbare orde. Op de verplichting om het beroepsgeheim te respecteren staan zowel burgerlijke als kerkelijke sancties, in geval van overtreding (1). Pastores hebben dus alle reden om hun beroepsgeheim met grote zorgvuldigheid te bewaren.
Informatie die pastores bereikt langs andere wegen dan gesprekken in het kader van hun ambtelijk dienstwerk, bijvoorbeeld langs hun familiaal of sociaal netwerk, valt niet onder het professionele beroepsgeheim. Hoewel deze informatie heel nuttig kan zijn voor het pastorale dienstwerk, zullen pastores er discreet mee omgaan. Het is in ieders belang om de overgang van het persoonlijk naar het professioneel leven zuiver te houden.
Grenzen van competentie en bevoegdheid
Pastores moeten de grenzen van hun competentie en hun bevoegdheid bewaken. Dat wil zeggen dat zij de taak van anderen niet kunnen en mogen overnemen: niet van de arts of psychiater, niet van de sociaal werker of hulpverlener, niet van politie of justitie, niet van de partner of het gezin. Het is de eerste taak van pastores om hun gesprekspartner ertoe te bewegen zelf de juiste beslissingen te nemen en zelf de juiste stappen te zetten.
Eigen aan het pastorale gesprek is trouwens dat het de gesprekspartner in zijn/haar vrijheid en verantwoordelijkheid plaatst.
Zelfs wanneer pastores iemand tegenover zichzelf of tegenover anderen willen beschermen, kunnen zij naar buiten toe niet in diens naam optreden. Wel kunnen zij deze persoon op weg zetten en eventueel begeleiden naar de passende hulpverlening.
Zijn er uitzonderingen op de algemene regel van het beroepsgeheim? Zijn er situaties waarin een pastor tot melding kan of moet overgaan? Dit is geen eenvoudige vraag.
Meestal maakt men een onderscheid tussen meldplicht en meldrecht.
In België hebben pastores omwille van hun beroepsgeheim geen meldplicht. Wel kunnen zij in uitzonderlijke omstandigheden gebruikmaken van een meldrecht, zoals voorzien in het Stafwetboek (2). Deze uitzonderlijke omstandigheden moeten noodsituaties betreffen waarin iemand - een minderjarige of een andere kwetsbare persoon – daadwerkelijk gevaar loopt voor zijn geestelijke of lichamelijke integriteit, en deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen. Wanneer een pastor vaststelt dat hij/zij dat gewichtig en reëel gevaar alleen met doorbreking van zijn/haar beroepsgeheim kan voorkomen, kan hij/zij van het meldrecht gebruik maken. In dat geval pleegt de pastor geen inbreuk op het beroepsgeheim.
Dit zegt de beleidstekst
In hun beleidstekst over de aanpak van seksueel misbruik in de Kerk, Van taboe naar preventie, schrijven de Belgische bisschoppen:
‘De kerkelijke overheid onderstreept het belang van een correcte samenwerking met de bevoegde burgerlijke instanties en diensten, zeker bij seksueel misbruik van minderjarigen. In dat geval kunnen pastorale medewerkers, net als andere hulpverleners, gebruikmaken van een meldrecht. Zij kunnen misdrijven met betrekking tot minderjarigen (zoals seksueel misbruik, verkrachting en opzettelijke slagen en verwondingen) aan het gerecht of de hulpverlening doorgeven zonder inbreuk te plegen op het beroepsgeheim. Hetzelfde meldrecht kan ook gebruikt worden om een hogere leidinggevende binnen dezelfde beroepsgroep op de hoogte te brengen, met het oog op een passende interventie.Wanneer zij tot melding overgaan, moeten pastorale medewerkers de reden en de wijze van deze melding meedelen aan de betrokkenen en hen motiveren om ook zelf de nodige stappen te zetten.
Wanneer een slachtoffer, een dader of een derde vraagt om de verleende informatie over seksueel misbruik vertrouwelijk te houden, moet men zich ervoor hoeden om een volstrekte vertrouwelijkheid te beloven.
Een pastorale medewerker heeft immers de plicht om personen in gevaar te beschermen, vooral wanneer het om kinderen of jongeren gaat.
Deze plicht kan ertoe leiden dat men de gevraagde vertrouwelijkheid niet kan handhaven. In dat geval zal de pastorale medewerker de betrokkene echter niet in het ongewisse laten. Omdat transparantie hier heel belangrijk is, zal men aan de betrokkenen uitleggen wat met de verleende informatie zal gebeuren en waarom’ (nr. 9).'
In geval van twijfel is het aanbevelenswaardig voor een pastor om raad te vragen aan anderen. Naar analogie met het ‘gedeelde beroepsgeheim’ onder medici en verpleegkundigen, of onder advocaten, kan een pastor zich wenden tot een collega of begeleider om raad te vragen, zonder het beroepsgeheim te schenden. Ook kan een pastor zich met een vraag om raad wenden tot een kerkelijke verantwoordelijke of tot de bisschop, die door hetzelfde beroepsgeheim gebonden zijn.
In noodsituaties is raad vragen binnen de voorwaarden van het ‘gedeeld beroepsgeheim’ beter dan geen beslissingen of verkeerde beslissingen te nemen.
Het biechtgeheim
Een bijzondere vorm van beroepsgeheim is het biechtgeheim. Zoals de term het zegt, is het biechtgeheim verbonden met het sacrament van de biecht. Deze verbinding moeten we strikt interpreteren.
Wat betekent dit? Om te beginnen dat alleen bedienaars van het biechtsacrament door het biechtgeheim kunnen gebonden zijn, met name priesters en bisschoppen. Vervolgens, dat het biechtgeheim enkel kan slaan op informatie die een priester of bisschop heeft vernomen binnen het formele kader van het biechtsacrament. Tot dat formele kader behoren onder meer een geloofwaardige belijdenis, een oprechte vraag om vergiffenis, de aanvaarding van een boete en – indien de priester haar kan verlenen - de absolutie.
Gesprekken die niet plaatsvinden binnen het formele kader van het biechtsacrament, kunnen niet onder het biechtgeheim vallen.
Tenslotte kan het biechtgeheim enkel betrekking hebben op zonden die men feitelijk heeft bedreven en waarover men een belijdenis aflegt. De sacramentele vergiffenis kan niet aan de zonde voorafgaan.
Wat betekent dit voor de priesters? Dat de overgrote meerderheid van hun pastorale gesprekken niet onder het biechtgeheim vallen, maar onder het gewone beroepsgeheim, waarover we hierboven spreken. Priesters die als vertrouwenspersoon of geestelijke begeleider werkzaam zijn, markeren daarom best het verschil of de overgang tussen het begeleidingsgesprek (dat onder het gewone beroepsgeheim valt en waarin meldrecht speelt) en de eigenlijke biecht (die onder het biechtgeheim valt).
Volgens het Wetboek van Kerkelijk Recht is het biechtgeheim onschendbaar, ‘daarom is het de biechtvader ten strengste verboden met woorden of op welke andere wijze en om welke reden ook over de boeteling ook maar iets bekend te maken’ (CIC, can. 982 - §1).
Het kerkelijk Wetboek voorziet geen uitzonderingen op de onschendbaarheid van het biechtgeheim.
Dat betekent dat een priester geen informatie over een boeteling en diens belijdenis bekend kan maken. Een belijdenis die niet of niet meteen gevolgd wordt door de absolutie, valt eveneens onder het biechtgeheim. De onschendbaarheid van het biechtgeheim geldt ook tegenover de burgerlijke overheid of het gerecht. Zoals hierboven gezegd, behoort deze onschendbaarheid bij de sacramentele biecht en kan zij niet worden uitgebreid tot andere pastorale gesprekken.
Alle mogelijkheden van het biechtgesprek gebruiken
Bij elke belijdenis en absolutie weten zowel de biechteling als de priester dat eenzelfde zondige daad nog kan voorvallen. Daarom zal de priester alle mogelijkheden van het biechtgesprek gebruiken om de biechteling ertoe te bewegen zijn gedrag te veranderen en zijn verantwoordelijkheid op te nemen.
Echter, in geval van een dreigende noodsituatie kan het biechtgeheim geen voorwendsel zijn om geen stappen ter preventie te ondernemen.
Dat geldt met name in het geval van seksueel misbruik van minderjarigen of van kwetsbare personen, zoals hierboven al beschreven. Een priester kan een dader van seksueel misbruik van minderjaren met aandrang ertoe aanzetten om zich te melden aan het gerecht of aan zijn eigen overheid. Hij kan van deze aansporing zelfs een voorwaardelijke tussenstap maken vooraleer de sacramentele vergeving uit te spreken. Hij kan het formele kader van de biecht onderbreken en de absolutie uitstellen, tot wanneer aan deze voorwaarden is voldaan.
De biecht gaat immers niet alleen over vergeving, maar ook over berouw, boete en herstel.
Zeker in geval van seksueel misbruik moet de priester al deze aspecten van het boetesacrament in rekening brengen. Indien de biechteling een slachtoffer van seksueel misbruik is, moet de priester met alle middelen proberen om het slachtoffer bij de hulpverlening te brengen en - zo nodig - de eerste stappen daarheen mee te zetten.
Besluit
Pastores scheppen een vrijplaats waar mensen met al hun ervaringen en levensvragen terecht kunnen.
De samenleving heeft zulke vrijplaatsen meer dan nodig.
Immers, een veilige bespreekbaarheid kan voor velen een begin van bevrijding en herstel inluiden. Het is in ieders belang dat pastores van deze vertrouwelijkheid gebruik kunnen maken, dat ze er zorgvuldig en verantwoordelijk mee omgaan en dat ze, indien aangewezen, onder de passende voorwaarden om raad kunnen vragen. Het beroepsgeheim en het biechtgeheim bieden daartoe de nodige garanties.
De bisschoppen van België
[i] Ook pastores vallen onder Art. 458 van het Strafwetboek: ‘Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro’.
[ii] Over het meldrecht gaat Art. 458bis van het Strafwetboek: ‘Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en hierdoor kennis heeft van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 371/1 tot 377, 377quater, 379, 380, 383bis, §§ 1 en 2, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423, 425, 426 en 433quinquies, gepleegd op een minderjarige of op een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, partnergeweld, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid kan, onverminderd de verplichtingen hem opgelegd door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings, hetzij wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de bedoelde kwetsbare persoon en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, hetzij wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of bedoelde kwetsbare personen het slachtoffer worden van de in voormelde artikelen bedoelde misdrijven en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen’.