Pater Eddy, vanaf september 2018 ga je met pensioen als aalmoezenier van het Onze-Lieve-Vrouw ziekenhuis. Je hebt een hele carrière achter de rug. Kan je eens vertellen hoe je beroepscarrière er uitzag?
Het woord “carrière” hoor ik wel niet zo graag. Dat ruikt bij mij zo een beetje naar geld of beroemdheid. Maar dat zal wel aan mij liggen… En de term “beroep” vind ik ook niet zo goed gekozen. Ik heb mijn werk eigenlijk nooit als een “beroep” beschouwd. Ik spreek dan ook liever over mijn “levensloop”.
Na mijn humaniora studies ben ik dadelijk ingetreden bij de Paters Redemptoristen en in 1968 ben ik dan priester gewijd. Datzelfde jaar nog ben ik naar Congo vertrokken. De redemptoristen zijn vooral werkzaam in het bisdom Matadi. Tot 1999 ben ik daar actief geweest. Ik heb daar altijd met heel veel vreugde en voldoening de verschillende taken volbracht, die me werden gevraagd.
De eerste twaalf jaar was ik “broussepater”. Van dorp naar dorp trekken, altijd vergezeld van enkele catechisten. Mensen samenbrengen om liturgie te vieren. Kinderen dopen. Huwelijken inzegenen. Lokale problemen bespreken, zoals een weg verbeteren, een schooltje of kapel oprichten. Soms al eens bemiddelen in familievetes. Ook regelmatig zieken naar het dichtstbijzijnde dispensarium brengen. Een van mijn voorname taken was ook meewerken aan de vorming van de dorpscatechisten, die in hun lokale gemeenschappen de gebedsvieringen verzorgen en de kinderen voorbereiden op het ontvangen van de sacramenten.
In 1980 werd beslist om te starten met de opleiding van jonge Congolezen tot redemptorist. Ik werd gebombardeerd tot verantwoordelijke van deze jongeren.
Gedurende achttien jaar heb ik die taak met vallen en opstaan zo goed mogelijk proberen in te vullen. Voor het ogenblik zijn er reeds een veertigtal Congolese redemptoristen werkzaam. Dat eerste zaadje is zo dan toch wel een grote struik geworden.
In augustus 1999 ben ik definitief naar België teruggekeerd. In maart 2000 mocht ik reeds starten als aalmoezenier in het Onze-Lieve-Vrouw ziekenhuis van Aalst.
Je koos destijds om in te treden bij de paters Redemptoristen. Wat trok je aan in deze patersorde?
Mijn humaniorastudies heb ik gedaan op een college van de redemptoristen. Daar heb ik die congregatie leren kennen en wist ik wat haar voornaamste activiteiten waren. Die intrede bij de redemptoristen was misschien eerder een logisch vervolg op de humaniora.
Onbewust heb ik zeker ook verder gebouwd op de fundamenten van mijn opvoeding. Mijn ouders waren “gezond” gelovige mensen met het hart op de juiste plaats. Ook sociaal geëngageerd. Daar is ongetwijfeld de kiem gelegd van wat mijn latere levensweg is geworden.
Je was 18 jaar aalmoezenier in het ziekenhuis te Aalst. Hoe heb je die 18 jaar ervaren?
In het ziekenhuis heb ik me dadelijk thuis gevoeld. In het begin was het wel een beetje zoeken en aftasten, want ik kwam hier uiteraard in een heel ander leef- en werkmilieu terecht. Maar ik ondervond al heel vlug dat de zieken, en dikwijls ook familieleden, het op prijs stelden een bezoekje te ontvangen van iemand die niet gehaast was en die kon luisteren naar hun verhaal. Iemand aan wie ze hun gevoelens van pijn of verdriet, van kwaadheid of machteloosheid, maar ook van vreugde en hoop, konden toevertrouwen. Dat kon soms uitmonden in een moment van gebed of in een ritueel.
Dat heb ik altijd als mijn voornaamste taak ervaren: er zijn voor de mensen, tijd maken, luisteren. Ik zou in die zin het verhaal van Petrus en Johannes in de Handelingen van de Apostelen willen hertalen naar mijn situatie. Zoals de apostelen, wanneer zij na de verrijzenis een lamme ontmoeten in de tempel, ga ik naar de mensen toe vanuit de ingesteldheid: "Geld heb ik niet, maar wat ik wel heb, geef ik u". Voor mij is dat dan mijn tijd en mijn aandacht. Is dat niet een van de diepere behoeften van ieder mens: door iemand gezien en beluisterd te worden? Want God is in het gelaat van elk ander die op mij een appèl doet.
Het gebeurt soms dat mensen zich verontschuldigen omdat ze zoveel tijd in beslag hebben genomen: “Ge zult wel andere zaken te doen hebben…” Maar hier in het ziekenhuis moeten die “andere zaken” volgens mij ondergeschikt blijven aan tijd maken voor de zieken en/of hun familie. Dat is misschien wel één van de voornaamste aspecten die een ziekenhuispastor onderscheidt van andere zorgverleners.
Soms hoort men nogal eens kleinerende opmerkingen over de pastorale dienst of de pastorale werkers: tot wat dient het?, wat “doen” jullie feitelijk?, is dat geen verliespost, want er zijn feitelijk geen zichtbare resultaten en economisch brengt het niets op?...
Dat is misschien het gevolg van een huidige tendens waar alles statistisch moet onderbouwd worden. Wat niet kan gemeten worden, bestaat niet. Wat niet rendeert, heeft geen bestaansrecht.
Maar ik vrees dat men dan de impact onderschat van een “gelovige” benadering van ziekte, onmacht en ten slotte sterven. Dat kunnen momenten zijn waar alle zekerheden onderuit worden gehaald en een heel leven soms op losse schroeven komt te staan. Ik weet ook wel dat in zo’n situatie een gesprek, een gebed of een ritueel de pijn niet wegneemt. Maar door die pijn gelovig te benoemen kan men hem misschien een plaats geven in een groter geheel en daardoor een beetje dragelijker maken. Een ziekenhuispastor kan de mensen niet genezen, maar wel “helen”.
Op die manier heb ik geprobeerd mijn taak in te vullen. En gelukkig stond ik daarin nooit alleen. Ik heb altijd mogen samenwerken met enthousiaste en gedreven collega’s. Want alleen riskeert men te verdrinken in de pijn en het verdriet van andere mensen die soms heel ingrijpend kunnen zijn en zwaar doorwegen. Een ziekenhuispastor is ook maar een mens met zijn beperkingen en gevoelens. Daarom is een klankbord van gelijkgezinden
onontbeerlijk om regelmatig te kunnen ventileren.
Ik ben mijn collega’s Filip en Wouter dan ook heel dankbaar omdat we de laatste jaren een hechte equipe mochten vormen en in oprechte eerlijkheid met elkaar hebben samengewerkt. Dat sinds enkele maanden een vrouwelijke collega, Kaatje, het pastoraal team heeft vervoegd, vind ik zonder enige twijfel een fantastisch pluspunt. Een beetje vrouwelijk aanvoelen kan aan het pastoraal werk alleen maar een fris en positief elan geven.
Ik kijk dan ook niet alleen met veel vreugde en dankbare voldoening terug op die voorbije 18 jaren, ik ben ook hoopvol naar de toekomst toe...
Nu je op pensioen gaat: hoe zal je leven er voortaan uitzien?
Met pensioen gaan is voor mij, zoals voor iedereen denk ik, geen synoniem van “niets doen”! In de mate van het mogelijke zal ik blijven voorgaan in de eucharistievieringen. Als er zich daarbuiten situaties voordoen waar de collega’s denken mij nodig te hebben, zullen ze altijd een beroep op mij kunnen doen, zoals bv. voor de sacramentele rituelen.
Ik ben de directie van het ziekenhuis oprecht dankbaar dat ik deze kans krijg. Er ligt ook nog een stapeltje boeken te wachten om gelezen te worden. Veel tijd om me te vervelen zal er zeker niet overblijven. Zo hoop ik hier nog enkele jaren dienst te bewijzen.