Zijn moeder sprak tot de bedienden: 'Doe maar wat Hij u zeggen zal.'
Nu stonden daar volgens het reinigingsgebruik van de Joden zes stenen kruiken, elk met een inhoud van twee of drie metréten. Jezus zei hun: 'Vul die kruiken vol water.' Zij vulden ze tot bovenaan toe. Daarop zei Hij hun: 'Schept er nu wat uit en brengt dat aan de tafelmeester.' Dat deden ze, en zodra de tafelmeester het water proefde dat in wijn veranderd was – hij wist niet waar die wijn vandaan kwam, maar de bedienden die het water geschept hadden wisten het wel – riep hij de bruidegom en zei hem: 'Iedereen zet eerst de goede wijn voor en wanneer men eenmaal goed gedronken heeft de mindere. U hebt de goede wijn tot nu toe bewaard.' (Joh 2, 5-10)
Het overwegen van het evangelieverhaal van de bruiloft van Kana (Joh 2,1-12) schonk mij onlangs een verrassende inkijk in de schoonheid van geestelijke en pastorale begeleiding en ook van pastorale supervisie. Vanuit een verwonderd afvragen waar “het weten” van de bedienden vandaan komt, stond ik stil bij hun ontmoeting met Maria en Jezus.
Aangespoord door de woorden van Maria vervullen zij de opdracht van Jezus: zij vullen de kruiken tot aan de rand met water. Waar ik vroeger daar zo niet bij stilstond, werd ik nu geraakt door hun ontmoetingsmysterie. In de ontmoeting met Maria en Jezus worden de bedienden zelf kruik, tot aan de rand gevuld met levend water. Op aandringen van Jezus scheppen ze met mondjesmaat uit (“schept er wat van uit”) en brengen dit aan de tafelmeester. Hij proeft in zijn mond de wijn, maar weet niet waar deze vandaan komt.
Zo zie ik de geestelijk begeleider, de supervisor en de pastor vanuit hun ontmoeting met de Heer met mondjesmaat putten uit hun kruiken, op maat van wie ze begeleiden. Net hier ligt het meesterschap van het bedienen. En wie als begeleide zo mag delen in het ontmoetingsmysterie van waaruit begeleider of pastor leeft, proeft de wijn in zijn of haar mond, waarbij de verwondering voelbaar is: vanwaar komt toch deze wijn?
Frieda