Zomaar een dag
“De broek, de rok, en de babysok!”, roept Jade van zeven uit. Sinds kort heeft ze een ztringz, een kleurrijk touw dat ze omtovert tot allerlei figuurtjes. Met haar vliegensvlugge vingertjes maakt ze theekopjes, hondjes, Eifeltorens, bloemen en allerhande touwfiguren.
“En nu, huppekee, de Jacobsladder!”.
“Weet jij waarom dat de Jacobsladder heet?”, vraag ik haar.
“Omdat dat een ladder is, slimmeke!”. Ze rolt theatraal met haar ogen.
“De Jacobsladder is niet zomaar een ladder. Het is een heel speciale ladder. Zal ik jou het verhaal hierover vertellen?”
“Oké.”
Jacob was op tocht. Hij zocht ’s avonds een plek om te overnachten. Hij nam een steen en legde die onder zijn hoofd als hoofdkussen. Hij viel in slaap. Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder van de aarde tot in de hemel. God kwam langs die ladder naar beneden. Hij vertelde Jacob dat hij altijd voor hem zou zorgen. Toen Jacob wakker werd, zei hij:
“Dit is een bijzondere plaats want God is hier bij mij geweest. ”Hij goot olie over de steen. Dat maakte die plek nog mooier en heerlijk ruikend. Zo wou hij laten zien dat dit voor hem een speciale plaats geworden was.
“Straf hé, Jade, dat Jacob kon voelen dat God dicht bij hem was.”
“Ik heb God ook al eens gevoeld. In mijn hart. Ik was boos en toen voelde ik een grote sprong in mijn hart. Zoals op de trampoline. En toen was ik niet meer zo boos.
“Dan kan je met jouw ztringz misschien een hart maken? Een Jadehart?”
“Nee hoor, ik maak een trampoline. Want God zit niet stilletjes in mijn hart. Hij springt!”
Sylvie