Het verhaal
Jaren geleden was Saul tot koning gezalfd door de profeet Samuël. Hij had oorlog gevoerd om zijn volk tegen de vijanden te beschermen en hun steden veilig te stellen. Hij had veel succes gehad in de strijd, maar hij werd er niet gelukkiger door. De laatste tijd had hij vaak sombere buien, waarbij hij dagenlang voor zich uit zat te staren. Hij at nauwelijks en snauwde iedereen af die in zijn buurt kwam.
Alleen als David op zijn harp speelde, verdwenen de donkere wolken uit het hoofd van Saul. Al hielp ook dat niet altijd meer. Want Saul werd jaloers op David, die in zijn leger vocht en meer overwinningen behaalde dan hij. Als het volk een lied zong over de successen van David, werd Saul nog nijdiger dan hij al was. Saul had het gevoel dat hij de zegen van God was kwijtgeraakt en dat kon hij niet verdragen.
Op een dag speelde David op zijn harp, terwijl Saul op een rustbed zat en één voor één zijn prachtige speren door zijn handen liet gaan. David ging helemaal op in de muziek en liet de tonen van het lied door de kamer klinken. Opeens zoefde er een speer in zijn richting. David kon zich nog net op tijd bukken, zodat de speer in de muur drong en daar trillend bleef steken. Geschrokken keek David naar Saul, die de speer had geworpen. Die keek David aan met een blik vol haat. David vluchtte met kloppend hart de kamer uit. Waarom wilde koning Saul hem doden? Wat had hij hem misdaan?
David zocht Jonatan op. Dat was zijn beste vriend en de zoon van Saul.
‘Jonatan, je vader wil me doden!’ zei hij.
Jonatan schudde zijn hoofd. ‘Dat kan niet, je moet je vergissen, David’, zei Jonatan. ‘Het moet een ongelukje geweest zijn. Mijn vader zou zoiets nooit doen zonder het met mij te overleggen. Ik ben toch zijn oudste zoon!’
Maar David legde zijn hand op de arm van Jonatan. ‘Je vader weet dat wij vrienden zijn’, zei hij. ‘Daarom zwijgt hij over zijn plannen tegenover jou. Mijn leven is hier niet meer veilig, ik moet vluchten.’
‘Wacht nog even’, drong Jonatan aan. ‘Ik kan niet geloven dat je gelijk hebt. Laat mij eerst bij mijn vader polsen hoe hij over jou denkt. Als ik merk dat hij je wil doden, zal ik je laten weten dat je moet vluchten.’
Ze spraken een geheim teken af waarmee Jonatan zijn vriend kon verwittigen. David en Jonatan keken elkaar aan. ‘Jij bent mijn vriend, wat er ook gebeurt’, zei David. ‘Ik zweer voor God dat ik jou en niemand van jouw kinderen of kleinkinderen ooit kwaad zal doen.’ Jonatan legde dezelfde belofte af.
Enkele dagen later hield koning Saul een groot feest, waarop ook David was uitgenodigd. Maar David kwam niet. Saul vroeg aan Jonatan: ‘Waar is David?’
‘Die moest naar een feest van zijn familie in Betlehem’, vertelde Jonatan.
Toen viel koning Saul woedend uit: ‘Idioot! Ik weet dat je bevriend bent met die verrader van een David! Je bent een grote stommeling, want als David verder gaat zoals hij bezig is, kun jij het koningschap wel vergeten. Laat die David onmiddellijk opsporen, dan zal ik ervoor zorgen dat hij niet in leven blijft.’
‘Maar wat heeft hij dan verkeerd gedaan?’ vroeg Jonatan.
Maar Saul greep een speer en gooide hem naar Jonatan. Hij miste en de speer drong in de muur. Toen wist Jonatan dat zijn vader David wilde doden.
De volgende dag ging Jonatan naar de plek buiten de stad, waar hij met David had afgesproken. Hij deed alsof hij wilde jagen en had een knechtje bij om de pijlen op te rapen. David zat verborgen in de struiken. Jonatan mikte naar een rots en schoot zijn pijlen af. Zijn knechtje liep erheen.
‘Nee, nog wat verder weg, daarachter liggen mijn pijlen!’ riep Jonatan tot zijn knechtje, die er niets van begreep. Dat was het afgesproken teken dat David moest vluchten.
Jonatan stuurde zijn knechtje met de pijlen terug naar de stad. Toen kwam David uit de struiken. Jonatan en David omhelsden elkaar. Ze huilden allebei, want ze wisten dat ze elkaar misschien nooit meer zouden zien.
‘Ik blijf je trouw, ook al word jij koning in mijn plaats en ga ik in tegen de wil van mijn vader’, zei Jonatan.
‘En ik blijf je trouw, ook al behoor je tot de familie van mijn vijand’, zei David. ‘God is onze getuige.’
Toen gingen ze elk een andere kant op.
Naar 1 Samuël 18-20
Uit: Hosanna! Kinderbijbel met meer dan 150 verhalen (Kolet Janssen, ill. Roel Ottow, Van In, 2013) pag. 65-67.
Denkvraag
Wat doe jij als je iemand iets slechts hoort vertellen over een vriend van jou?
Doe-tip
We gooien niet met speren zoals Saul of Jonatan, maar met een bal. Verdeel jullie groep in twee teams en speel trefbal. Je moet proberen iemand van de tegenpartij te raken met de bal. Je moet hem of haar raken op zijn lichaam, niet tegen zijn hoofd. Wie geraakt is, moet weg uit het spel. De bal mag niet eerst de grond raken. Daarna is de bal voor de andere partij. De groep die het langst in het spel kan blijven, is de winnaar.
Gebed
Lieve God,
Jouw stem spreekt tot ons hart.
We horen Jou lang niet altijd.
Soms horen we Jou als iemand ons iets vraagt.
Als we iets kunnen doen voor iemand.
Of als we stil worden en opeens weten
dat Jij er altijd bent.
Help ons om steeds meer jouw stem te horen.
Amen.