Het verhaal
De vrienden van Jezus waren bij elkaar gekomen in Jeruzalem. Het was al zeven weken na Pasen. Jezus was gestorven en ze hadden zijn lege graf gezien. Ze wisten dat hij leefde en dat ze zijn werk moesten verderzetten, maar ze waren nog steeds verdrietig en bang. Verdrietig omdat ze Jezus heel erg misten. En bang omdat ze niet ook opgepakt en gekruisigd wilden worden. Daarom hadden ze de deur en alle ramen gesloten. Binnen was het veilig, binnen waren ze samen. Ze haastten zich over straat en glipten zo snel mogelijk hun huis binnen of de plek waar ze hadden afgesproken. Ze deden alles om maar niet op te vallen. Ze wisten niet hoe het verder moest.
Het was stil in de kamer. Er viel niet veel meer te zeggen. Alles was al gezegd: hoe erg het was dat Jezus niet meer bij hen was. Hoe gevaarlijk het kon zijn om aan andere mensen te vertellen dat ze vrienden van die Jezus waren. Daarom zwegen ze maar. Ze verveelden zich. Ze durfden elkaar bijna niet aan te kijken, want ze zagen in elkaars ogen dat ze laf waren. En daar schaamden ze zich voor.
‘Misschien moeten we weer naar buiten’, zei Petrus opeens. ‘Jezus zou vast niet gewild hebben dat we hier de rest van ons leven zo bang zouden blijven binnen zitten.’
De anderen knikten. Petrus zei wat ze allemaal al eens gedacht hadden. Jezus verwachtte echt wel iets anders van hen dan dat ze daar als een stel bange wezels bij elkaar bleven zitten. Hij hoopte dat ze nu al lang bezig waren met vertellen zoals hij ook altijd deed, met mensen helpen en genezen, met opkomen voor wie geen kans had om gelukkig te worden. Maar de angst verlamde hen, en het was moeilijk om in beweging te komen en echt iets te gaan doen. Hierbinnen was het wel saai, maar het was tenminste veilig. Als ze buiten kwamen, wisten ze niet hoe het met hen zou aflopen.
Andreas opende voorzichtig een raam en keek naar buiten. Beneden was er een drukke straat met veel mensen. Ze hoorden hun stemmen: kooplui die zich met hun spullen een weg door het volk baanden, moeders die naar hun kinderen riepen, buren die met elkaar praatten. Zoveel mensen die misschien nog nooit van Jezus hadden gehoord, die niet wisten wat hij was komen vertellen. De zachte, zomerse lucht stroomde binnen. De vrienden van Jezus voelden zich meteen heel anders nu het raam open was. Een warme wind deed hun haren wapperen en waaide hun zorgen weg. De wind waaide door heel de kamer en maakte hen dapper en blij. Het zonlicht vonkte en vormde kleine vlammetjes boven hun hoofden. Ze keken elkaar aan en lachten. Jezus had hen niet in de steekgelaten. Zijn helper, de Geest, was nu bij hen.
Nu durfden ze weer naar buiten! Ze klopten elkaar op de schouders en liepen de trap af, naar buiten. Ze liepen de straat op en verspreidden zich in de stad. Overal gingen ze op de hoeken van de straten staan. Er waren veel joden uit alle hoeken van de wereld in Jeruzalem. De vrienden van Jezus begonnen te vertellen: over Jezus, over hoe hij had geleefd en wat hij had verteld, over hoe iedereen gelukkig kon worden door zo te leven. Ze konden niet meer stoppen, zo vol waren ze ervan! En het mooie was dat de mensen begrepen wat ze vertelden, ook al kwamen ze uit een ander land en spraken ze een andere taal. Iedereen was onder de indruk van hun verhaal en de blijdschap die van hun gezichten spatte!
Er waren ook mensen in de stad die er niets van wilden horen. Die mensen schudden hun hoofd als ze de vrienden van Jezus bezig zagen. Ze zegden: ‘Die kerels hebben zeker te veel wijn gedronken, dat ze zo luid praten!’ Maar daar trokken de vrienden van Jezus zich niets van aan. Ze bleven maar vertellen. En altijd waren er mensen die luisterden. Als die mensen naar huis liepen, zag je dat ze aan het denken waren gezet. Misschien zouden sommigen van hen morgen terugkomen. Misschien zouden ze zich aansluiten bij de vrienden van Jezus. Dat zou fantastisch zijn! Want allemaal samen konden ze, met de steun van Jezus en de Geest, de wereld een beetje mooier maken voor iedereen.
Naar Handelingen 2,1-13
Uit: Hosanna! Kinderbijbel met meer dan 150 verhalen (Kolet Janssen, ill. Roel Ottow, Van In, 2013) pag. 219.
Denkvraag
Wat helpt jou om iets goeds te durven doen? En om iets te zeggen over Jezus?
Doe-tip
Geef je papa of je mama een knuffel en zeg: ‘Ani o-ev otah’. (Dat betekent ‘Ik hou van jou’ in het Hebreeuws.) Begrijpt hij of zij wat je wilt zeggen?
Ook als je de taal niet verstaat, kun je toch veel begrijpen…
Gebed
Lieve God,
Stuur je Geest naar ons, elke dag opnieuw.
Maak ons sterk en goed, lief en aandachtig.
Help ons om samen jouw droom waar te maken.
Amen.