Geschreven door Bart Compernol, bibliothecaris van het Grootseminarie
De wolf boeit ons al eeuwen lang en staat vandaag nog altijd in de actualiteit. Vanaf de middeleeuwen begint men de wolf te demoniseren en ontstaat er een panische angst voor dit dier, dat zich eigenlijk liefst zo ver mogelijk van mensen verwijderd houdt. De mens heeft steeds meer leefruimte nodig, ten koste van het territorium van de wolf. De jacht op de wolf wordt geopend en honden gaan hierbij een cruciale rol spelen.
Karel de Grote stelt in 813 al per district twee wolvenjagers aan. Rond 1100 bestaan er in West-Europa talrijke officieel benoemde wolvenjagers en de synode van Santiago (1114) verplicht iedere man om elke zaterdag, behalve de zaterdagen voor Pasen en Pinksteren, deel te nemen aan de wolvenjacht. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) wint de wolf even terug terrein in leegstaande dorpen en op slagvelden, maar het is van korte duur. De wolvenjacht, die grote premies oplevert, wordt steeds systematischer en het wolvenbestand loopt vanaf de zeventiende eeuw drastisch terug in de Nederlanden. In Drenthe wordt al in 1772 de laatste grote wolvenjacht gehouden. Vanaf het midden van de negentiende eeuw verdwijnt de wolf definitief uit de Lage Landen. In Duitsland wordt de laatste wolvenjacht in 1785 gehouden en in Frankrijk wordt de laatste wolf gedood in 1937. In Engeland sterft de wolf al uit onder de regeerperiode van Hendrik VII (1457-1509). Zo zijn rond 1850 nagenoeg alle wolven uit West-Europa verdwenen (zie: “De wolvenjacht”, in: Onze hond, 2008).
“La chasse du loup” uitgegeven in 1602 is van de hand van Jean de Clamorgan (1480-?) en behandelt de wolvenjacht uitvoerig. Als admiraal onder de Franse koning Frans I (1491-1547) bezat hij uitgestrekte landerijen in Normandië, waar de wolf wel eens durfde langskomen. Hij beschrijft in het boek hoe je een wolf moet opsporen en illustreert met talrijke gravures de jachtmethodes, zoals een valkuil met een gans erachter als lokaas.
Lees verder onder de afbeeldingen