Calmet vertelt ons in hoofdstuk dertien dat de eerste verhalen over vampiers naar boven komen in 1693 in artikels in de krant Mercure Galant, geschreven door Pierre des Noyers, die in dienst was van de Poolse koningin. Hij zou de eerste zijn die de term ‘vampier’ gebruikt. Des Noyers was ook geïnteresseerd in astronomie, alchemie en de occulte kunsten. Een van de bekendste gevallen was na de dood van de soldaat Arnold Paole in Servië, waarbij de klachten van vampirisme tien jaar bleven aanhouden. Zelfs paus Benedictus XIV en keizerin Maria-Theresia raakten betrokken in de debatten.
Wat zo bijzonder was, waren niet de verhalen die hier in de dorpen over rondgingen, maar de officiële verslagen van Oostenrijkse ambtenaren die hierin worden naar voor gebracht. In het begin stemden de ambtenaren nog in met de opgravingen en uitdrijvingen omdat de dorpen anders zouden leeglopen uit angst. Maar het ging in tegen het kerkelijk recht. De vampierhysterie kwam ten einde na lange officiële onderzoeken en veroordelingen door de keizerlijke autoriteiten. De hofarts van Maria-Theresia schreef een rapport tegen het bestaan van vampirisme en de keizerin vaardigde een decreet uit in maart 1755 waarin het geloof in vampirisme veroordeeld werd als bijgeloof en bedrog. (Cfr. Vermeir, 2012)
Er zijn nog verschillende andere verhalen en getuigenissen. Niet enkel over vampiers maar over verschijningen in het algemeen, goede of kwade. Rationeel geeft Calmet veel redenen voor de onmogelijkheid van vampiers, maar durft hij dit niet stellig te verdedigen, omdat zijn geloof in verschijningen en wederopstanding hiermee ook ter discussie zou komen te staan. Tenslotte laat hij het oordeel over aan de lezer: 
“Ik zal aan het publiek mijn methode en mijn opzet vrijgeven. Vanuit de opzet om de waarheid, de realiteit en als gevolg de mogelijkheid van verschijningen te bewijzen, heb ik een groot aantal authentieke voorbeelden uit het Oude en Nieuwe Testament naar voor gebracht. … Daarna heb ik voorbeelden … van de joden, de moslims, de Grieken en Latijnen gegeven. … Mijn doel was om daarmee aan te tonen dat in alle tijden en in alle landen, het gevoel van de onsterfelijkheid van de ziel, van haar bestaan na de dood, en van haar terugkeer en verschijningen één van die waarheden is die de tijd door de eeuwen heen niet heeft kunnen uitwissen uit de geest van de volkeren.
Ik trek hetzelfde gevolg uit de voorbeelden die ik heb aangebracht, en terwijl ik niet pretendeer de waarheid of de zekerheid te garanderen, laat ik vrijwillig alle niet onthulde feiten over aan de censuur en kritiek. Ik neem maar voor waar, dat wat een feit is.”
Lees verder onder de afbeelding