Zoals de titel zegt spelen in dit fabelboek uit 1682 dieren de hoofdrol. Fabels zijn korte verhalen, vaak, maar niet altijd, met dieren in de hoofdrol en met een moraal aan het einde. In fabels nemen de dieren menselijke eigenschappen aan om ons een moraliserende spiegel voor te houden.
De fabel kent een lange geschiedenis. Een van de oudste schrijvers van fabels is Aesopus, een Griekse dichter die waarschijnlijk rond de zesde eeuw voor onze jaartelling leefde. Deze fabels worden door de eeuwen heen overgeleverd, maar raken wat ondergestoft. In de renaissance wordt de fabel nog gezien als een voornamelijk schoolse aangelegenheid. De bekende humanist Desiderius Erasmus noemt het met de woorden van Quintilianus 'vooral geschikt voor ongeschoolde en eenvoudige lieden', maar in de zestiende en zeventiende eeuw wint het genre terug aan populariteit.
Fabels zijn van alle tijden en de moraal blijft ons bekend in de oren klinken, zoals hier in de 'Slang en Boer'. In deze fabel redt de boer het ‘addergebroed’, maar dat valt hem toch aan en wordt vervolgens in twee gekliefd. Het is net als het spreekwoord 'een adder aan zijn borst koesteren', wat hetzelfde betekent als 'iets doen voor een ondankbaar iemand'. Een fragmentje uit de tekst, in de oorspronkelijke spelling:
daer is geen boozer dier als een ondanckbaere mensche,
Die als hem alles gaet naer zijnen lust en wensche
D’ontfangen weldaed niet alleen ter zijden steld,
Maer den weldoender zelf met alle quaed vergelt.
Lees verder onder de afbeelding