Een ontmoeting met pastoor Dirk Vannetelbosch
Petrol in de soep
Jette. Een dorp in de stad waar men balanceert tussen Nederlands en Frans. Ik besluit de auto te nemen en rij prompt vast in wegenwerken die de St-Pieterskerk hermetisch afgrendelen op mijn route. Plan B dan: te voet verder. Maar eerst een spelletje ‘zoek de parkeerplaats’ op onbekend terrein. Na omzwervingen vind ik er een, zelfs op loopafstand naar de kerk. Die is gelegen aan het Kardinaal Mercierplein in hartje Jette en vanuit Brussel makkelijk bereikbaar met diverse trams en bussen. Geen auto vandoen!
Waarom een uitstap maken naar die kerk? Behalve een beeld in een nis opzij van de ingang zijn er geen historische bezienswaardigheden. Nee, ik heb een afspraak met de pastoor voor een interview. Maar hoeveel lezers hebben interesse in een artikel over een pastoor? Dat vraag ik me af tot ik met de man in kwestie, Dirk Vannetelbosch, zit te ouwehoeren. In al zijn eenvoud is hij iemand om niet meer te vergeten, omdat hij gewoon is wie hij is, zonder poespas. Hij doet zelfs eens per jaar een mis in het plat Brussels! Ook is hij een gedreven motard met zijn Yamaha, en aalmoezenier van de ‘Blue Knights’, de motardclub van de flikken.
Mis
Om voeling te krijgen met zijn leefwereld gaan Claudine, onze fotografe van dienst, en ikzelf naar zijn zondagmis, voor de gelegenheid opgeluisterd door de Koninklijke Filharmonie van Jette, 40 man sterk en 190 jaar oud, bestaande uit blazers, een gitaar en een ‘grosse caisse’. Een fameuze bezetting! En ze spelen niet bepaald liturgische muziek, zoals Bohemian Rapsody van Queen. Dirk bemoeit zich niet met de muziekkeuze, zegt hij later, alleen met de duurtijd, want de mis moet niet te veel uitlopen.
De kerk staat zelf ook in de steigers, zowel buiten als binnen, tot in de nok. En de – nochtans grote – kerk is ook nog eens nokvol - gelijkvloers dan. Van heinde en verre stromen mensen toe, net als in mijn kindertijd. Zelfs iemand uit Lichtervelde komt af, vertrokken met de trein van vijf na zeven voor de mis van kwart voor tien.
“De kerk is 142 jaar oud, ze heeft een facelift nodig. Maar ge ziet, we blijven ze gebruiken. Niet simpel voor de kerkfabriek, die onderhoudswerken. Gelukkig heb ik mensen gevonden om daarin te zetelen. Het zijn ferme kleppers, ik hoop dat ze het volhouden en na de renovatie willen aanblijven”.
Wanneer ik de kerk binnenstap botsen we op elkaar in het middenpad. Onze eerste ontmoeting. Ik stel me voor en spreek me bewonderend uit over het bloementapijt.
“En een speciale muurbekleding, die steigers,” zeg ik er grappend bij. “Een echt kunstwerk, vind je niet?” reageert hij schalks. Daarmee is de toon gezet.
Hij heeft een voorliefde voor bloemen, de kerk staat er vol mee. Dat neemt de strengheid van het gebouw weg, het maakt de sfeer huiselijk. Tijdens de mis draagt Dirk een groene kazuifel, die staat hem goed. Ervoor en erna steekt hij in een sober zwart hemd en broek. Hij is een levendige, kalende man van rond de zestig. Ik probeer tot hem door te dringen, te begrijpen waarom hij zoveel aantrek heeft.
Tijdens de mis gaan we herhaaldelijk zitten en rechtstaan, een ritueel dat stevige knieën vereist. Voorlezers komen en gaan, er wordt wierook verbrast, liedjes gezongen. Dirk zingt mee voor de micro. Soms houdt hij op en luistert.
“Ik hoor u niet!” roept hij om de mensen te pramen, recht voor zijn raap maar zonder een zweem van onbehagen.
Zijn stem is niet vroom en zalvend, zoals ik me van vroeger herinner en wat me wreed tegenstak. Hij praat als onder vrienden. Wanneer de luidsprekers plots luid kraken, zegt hij laconiek: “Nu is iedereen wakker”. De gelovigen lachen, het ijs is gebroken. Of hij legt iets uit in 't Vloms en zegt daarna: “Et pour les francophones la même chose”. Veel volkser kan het niet.
“Ik doe me niet anders voor dan ik ben,” zegt hij later. Ik begin het te geloven.
In zijn preek gaat hij in op de wrijvingen tussen mensen. Er is petrol in de soep, zeggen ze in Brussel. Il y a du pétrole dans la soupe.
Na de mis kaart ik aan dat dagelijkse problemen normaal zijn, dat is geen miserie of crisis, want ze zijn nodig om geestelijke kwaliteiten te ontwikkelen. Hij wordt een moment weggeroepen en gaat er niet meer op in. Dat ervaar ik nog in ons gesprek: om de haverklap doen parochianen beroep op hem en wordt ons gesprek onderbroken. Ik denk dat het hem goed uitkomt, dat hij geen zin heeft in oeverloze discussies.
Hij last stiltes in, zodat de woorden doorwegen. Soms verheft hij zijn stem, soms fluistert hij bijna, soms met de nodige ernst, soms met een vleugje humor. Hij is een begenadigd spreker. Hij heeft een krachtige stem, durft improviseren en heeft zelfironie. En hij komt authentiek over. Zijn toehoorders luisteren opvallend aandachtig. Hij schakelt vlot over van Nederlands naar Frans en terug, danst op het slappe koord van de Brusselse realiteit.
“Voor mij is iedereen welkom,” zegt hij later. “De verschillen tellen voor mij niet, maar voor anderen wel, ik moet alles in balans houden. Een meertalige parochie is een aparte moeilijkheid voor de pastorale werking.”
En die welkom gaat verder dan taal: de pastoor heeft goede contacten met politie, met Armeniers, met Islamieten. We mogen gerust zeggen: met iedereen van goede wil.
We schrijven 12 november, de dag na de herdenking van de Wapenstilstand in 1918. In het laatste deel van de mis vermeldt Dirk dat er 82 soldaten uit Jette gesneuveld zijn. En daarmee houdt het niet op: tot mijn verbazing leest hij al hun namen af …! De kerk is muisstil. Een ontroerend moment, het snijdt diep in de ziel, de namen van die jongens die onze eigen aard en onafhankelijkheid verdedigd en met hun leven bekocht hebben.
Na de misviering wandelt een lange rij mensen naar de pastorij, want iedereen die zin heeft wordt daar aan lange tafels vergast op een koffie of een porto. En heeft ook het interview plaats. In afwachting dat Dirk verschijnt doen we een klapke met de aanwezigen. Ze blijken erg toegankelijk en vertellen honderduit over hun ‘padre’, een troetelnaam die hij meekreeg in de motardclub van de flikken. Dirk leidt ons naar zetels in een hoek, om wat afgezonderd te zitten. Hij heeft tijd tot 13 uur, want dan gaan ze met een aantal van de misgangers nog kaastafel eten in het restaurant naast de pastorij. De term mis’viering’ is hier niet mis-plaatst!
Wat is uw afkomst?
“Ik ben als enig kind geboren en getogen in Meerbeek, nu een deelgemeente van Kortenberg. Mijn moeder, die onlangs overleed, is er steeds blijven wonen. Ik verzorgde haar de laatste maanden en ging af en toe met haar naar Scherpenheuvel. Ze hoorde niet meer, na tien minuten vroeg ze of we gingen eten. Dat was de gewoonte, een wafel met vers fruit naast de basiliek.”
Hij straalt een grote warmte uit als hij uitvoerig over zijn moeder vertelt. Hij staat op en haalt een folder met gedichten die hij schreef tijdens haar laatste aardse maanden.
Terwijl we zitten te keuvelen komen parochianen iets zeggen of vragen, of hij vraagt hen om koffie bij te schenken of een flyer te pakken. De sfeer is gemoedelijk, ongedwongen. Er worden grapjes gemaakt, er wordt gul gelachen.
“Ik heb lang gewacht vooraleer mijn roeping te volgen. Toen ik twaalf was kreeg ik les over Pater Damiaan, en dat heeft me gepakt. Op mijn 18de wou ik priester worden, maar ik durfde het thuis niet vertellen. Na mijn studies in Leuven ging ik werken bij een bank. Tegelijk ben ik gaan studeren aan het Theologisch Pastoraal Centrum in Antwerpen. Ik heb dat de eerste jaren aan niemand gezegd, ook thuis niet. Ik wou voelen wat het was en zien of het me lag.” (bron: Kerknet, Koen Cauberghs)
Door zijn tijd te nemen, wist hij waaraan hij begon. De vraag op mijn lippen, of de leegloop van de kerken hem ontmoedigt, hoef ik al niet meer te stellen.
“Maar kwantiteit geeft kwaliteit,” zegt hij zorgelijk, “omdat de visvijver dan groter is.”
“Op mijn 33ste ben ik tot priester gewijd en begon in de ziekenzorg. Later was ik onderpastoor in Laken en nu al 19 jaar pastoor in Jette, waar ik dankzij een ploeg geestdriftige mensen een pastorale werking uitbouw met vele vertakkingen. Het is fantastisch om met die mensen te werken. Is er iets mooier dan je verbonden te voelen met de mensen die je omringen? Van vrienden te zijn in plaats van vreemden. En vrienden helpen elkaar. Dat is de essentie van het bestaan, elkaar helpen.”
Dat zijn geen holle woorden, hier tussen zijn mensen brengt hij dat in praktijk.
Hij maakt meermaals duidelijk dat zijn credo ‘verbondenheid’ is, in woord en beeld. Zoals ik Dirk bezig zie tussen zijn parochianen, die hem kennelijk op handen dragen, is hij een volksmens. En ook een volksmenner, met nobele intenties. Wordt dat een ‘herder’ genoemd?
Al pratend dringt het tot me door dat een pastoor die bezig is met pastorale werking, met acties die elkaar in de tijd overlappen en lang op voorhand voorbereid moeten worden, gelijkenissen vertoont met een bedrijfsleider die overlegt, plant en delegeert. Of elke pastoor dat kan is verre van zeker. Dirk wel zo te zien, hij is een bezieler en wil mensen ontmoeten. Een mens zijn tussen de mensen, niet erboven staan, hun taalgebruik hanteren, vloeken dat het klettert. Geen herder, maar een schaap in de kudde zoals iedereen. Hij heeft lak aan plichtplegingen, aan stroef protocol, hij wil niet op een schavotje staan. Tegelijk beseft hij dat hij willens nillens een speciale positie bekleedt in zijn gemeenschap, dat hij zijn woorden toch moet wikken en wegen.
Al pratend blijkt ineens, door een naam die valt, dat hij familiebanden heeft met Claudine! Ze vallen allebei van hun stoel. Druppelsgewijs komt het naar boven, met voorzichtige vingers verkennen ze die frêle band, een aangename verrassing die mijn interviewtijd wel aanzienlijk inkort. Maar dat is part of the game, zo'n uniek gebeuren laat men niet voorbijgaan.
Dat is verbondenheid voor Dirk, familie is belangrijk, ze tasten, vinden elkaar, er is tederheid, er worden afspraken gemaakt, nog vaag, nog wankel.
Die verbondenheid gaat ver, met de parochianen, met de motards, tot over de grenzen: dankzij de vaste rituelen zou ik tot in Japan naar de mis kunnen gaan en de rode draad herkennen, voorbij de persoonlijke toets.
Een andere pijler is luisteren naar de mensen.
“Als priester kan je naar iemand gaan en die laten vertellen. Dat is onze taak: wij zijn vrijgesteld om een stukje Gods verbondenheid met de mens mee te maken. Je vindt de kracht om op bepaalde momenten mensen uit zichzelf op te tillen tot iets hogers, zonder dat ze het weten, op een spontane manier. Het mag zijn wie het is, van burgemeester tot straatveger.” (bron: Kerknet, Koen Cauberghs)
Hij zegt het gedreven. Wat me het meest opvalt is zijn joviale, warme persoonlijkheid. Dit interview is bijzaak voor hem, wat hem interesseert is ons te leren kennen en met ons te ‘zeveren’. Dat is geen opgeplakt masker, maar authentiek. Een bourgondiër pur sang. Het etiket mystiek of spiritueel kan je hem niet opplakken, hij is veeleer sociaal pragmatisch.
Maar ondanks zijn bruisend en innemend karakter, staan zijn ogen soms zorgelijk.
“Mensen zijn boeiend, ik leer veel van hen, maar de klok rond 7 op 7 beschikbaar zijn als toeverlaat is lastig op mijn leeftijd. Ik moet grenzen stellen om het vol te houden, iedereen kan een burnout krijgen en daar is niemand mee gediend. Ik kan steunen op een sterk team, maar we verouderen samen, wie gaat hen en mij op termijn vervangen? Er zijn wel jongeren, maar die binden zich niet meer aan een gemeenschap. Ze shoppen, zoals in de Carrefour.”
Er valt een stilte. Of er iets is dat hij nog wil bereiken, vraag ik.
“Mijn taak op zeker moment kunnen doorgeven, zoals die mij vijfentwintig jaar geleden bij mijn priesterwijding in de Sint-Niklaaskerk symbolisch is doorgegeven door een Franstalige pastoor, met de kelk die hij zelf op zijn eigen wijding had ontvangen ...”
Ik help het hem hopen.
Voor internetfreaks, hij zit op Facebook.
Tekst: Frans Vervliet
Foto’s: Claudine Dewettinck en Dirk Vannetelbosch