Wachten, de gevangenis heeft me dat geleerd. Maar vorige week kreeg dat wachten een onverwachte invulling. Ik kwam op een vleugel en er was maar één cipier. De collega’s waren op de vleugel ernaast om ‘de wandeling buiten te laten’. Of ik toch op één van de cellen mocht? Dat gaat niet, zei ze, ze mocht geen enkele celdeur openen. Wat ik best kon begrijpen.
Het was een kans voor een kort gesprek. Of het gewelddadige incident van het voorbije weekend haar geraakt had? En of! Ze vertelde dat ze er zwaar door aangeslagen was, ze had even moeten ventileren. Ik informeerde naar haar opleiding: ze had geen grote diploma’s, des te meer gezond verstand.
Als vrouw in een mannengevangenis moet ze ertegen kunnen dat er al eens een opmerking komt. ‘Je ziet er goed uit vandaag’. Ze kan daartegen, zonder erop in te gaan. Maar een negatief rapport schrijven over zo’n opmerking, nee zeg. Haar positieve instelling viel me op, ze wilde niet oordelen. En ze kon best wel begrijpen dat een gedetineerde ook eens een slechte dag had.
Ze had veel aan haar opleiding gehad. Toch botste dat nu precies met de hardere aanpak van sommige collega’s. Het maakte haar wat onzeker. Tegelijk zei ze: ‘Ik voel dat dit mijn ding is’. Het klonk zo overtuigend. Ik voelde een bondgenoot in haar.
Gedetineerden zijn een aparte doelgroep met specifieke gevoeligheden. Ze zijn zo gevoelig om gezien te worden zoals ze écht zijn, mensen waar ook nog zoveel goeds en waardevols in zit. Het zijn normale behoeften van ons allemaal, maar door de opsluiting en het gebrek aan erkenning, riskeren die behoeften grote proporties aan te nemen.
Ze kreeg telefoon en het was tijd om af te sluiten. Ze bedankte. Ik hoop dat ze volhoudt, op die manier, want zo’n mensen zijn van onschatbare waarde.
Hugo, aalmoezenier