Het feest van de opdracht van Jezus in de tempel werd reeds sinds het begin van de vijfde eeuw in Jeruzalem gevierd. In de Rooms-Katholieke Kerk werd het feest officieel ingesteld in het jaar 494 door de toenmalige paus Gelasius. Het feest werd toen vooral gevierd met processies waarin brandende kaarsen werden rondgedragen. De gewoonte om ook de kaarsen te wijden in de kerk zou pas uit de elfde eeuw dateren. Uit dit feest ter ere van Christus ontwikkelde zich mettertijd een Mariafeest, het feest ter ere van Maria’s zuivering of haar eerste kerkgang na de geboorte van Jezus en de processie met kaarsen die voor de goddelijke dienst gewijd werden. Vandaar de naam ‘Maria Lichtmis’.
Traditioneel verbonden met het feest van Lichtmis zijn de kaarswijdingen en lichtprocessies.
In het volksleven kende men vroeger aan de gewijde kaarsen speciale krachten toe. Deze kaars nam in elk huisgezin een heel belangrijke plaats in. Ze werd ontstoken in verschillende omstandigheden, een gebruik dat nu nog wel blijft voortleven in de gewoonte van vele mensen om ‘een kaarsje te doen branden’ bijvoorbeeld voor een genezing, bij examens, uit dankbaarheid…
De gewijde kaars werd vroeger enkel aangestoken op welbepaalde momenten.
Kinderen mochten voor het slapengaan de brandende kaars eventjes vasthouden, dit zou hen een hele tijd beschermen tegen slapeloosheid.
Als iemand de ziekenzalving kreeg of op sterven lag, kreeg hij de brandende kaars in de handen gestopt.
Bij een overlijden lieten de huisgenoten enkele druppels van de brandende kaars samen met enkele druppels wijwater in de kist vallen, vooraleer ze de overledene erin legden.
Bij een fel onweer werd de kaars aangestoken en werd er ook gewijd water rondgestrooid in huis, in stallen en schuren.
Wie verhuisde liet enkele druppels gewijd kaarsvet vallen in de vier hoeken van het nieuwe huis op de dag waarop men erin trok. Ook de boeren deden dit in hun stallen om hun vee te beschermen tegen ziektes. Om een goede oogst te bekomen liet de boer de gewijde kaars druppelen in het midden en op de vier hoeken van zijn hoop zaaigraan, vooraleer hij begon te zaaien.
Na de eucharistieviering op Lichtmis lieten de boeren enkele druppels kaarsvet vallen in een kom gewijd water. Door het koude water stolde het vet onmiddellijk en nam allerlei grillige vormen aan. Uit deze vormen trachtten de boeren dan af te lezen of het een goed of slecht oogstjaar ging worden. Geleken de gestolde druppels op een vlasbloem, dan mocht men gerust zijn: de oogst zou schitterend zijn!
Zoals bij alle feesten doorheen het kerkelijk jaar hadden onze voorouders ook rond Lichtmis verschillende weerspreuken. De weersvoorspellingen voor Lichtmis gaan veelal over de op til zijnde en langverwachte lente. Enkele voorbeelden van weerspreuken zijn:
- Als Maria haar kerkgang doet met warme zonneschijn, er zal meer ijs, sneeuw en vorst dan tevoren zijn.
- Lichtmis in groen kleed, Pasen wit besneeuwd.
- Lichtmis donker, maakt de boer tot pronker.
- Lichtmis klaar en hel, zo is de boer een arme gezel.
- Lichtmis met regen en slijk, maakt de boeren rijk.
- Lichtmis helder en klaar geeft een goed bijenjaar.
- Lichtmis helder, de boer in de kelder.
- Op Lichtmis zonneschijn, ’t zal een lange winter zijn.
- Lichtmis helder en klaar, twee winters in een jaar.
- Zoveel dagen de leeuwerik voor Lichtmis zingt, zoveel dagen zingt hij daarna.
Mariska Rappi, lid parochieploeg