Heeeel lange evangelielezingen zijn het, drie zondagen achter elkaar in deze Veertigdagentijd, op 15, 22 en 29 maart. Eerst het uitgebreide gesprek van Jezus met een Samaritaanse vrouw, dan de moeizame genezing van een blindgeboren man, en tenslotte Jezus, het Woord des Levens, die de overleden Lazarus terugroept uit het graf, ook al een hele historie.
Deze lange en diepzinnige lezingen zijn bedoeld voor de doopleerlingen, de mensen die zich voorbereiden op het doopsel in de paasnacht. Ze willen de diepere betekenis van het doopsel uitleggen. Het doopsel opent de ogen voor de echte werkelijkheid, die van God, die ons schept en herschept, verlost. Maar het is niet vanzelfsprekend om dat in te zien. Daarom die lange lezing over de weg die de blindgeborene aflegt om tot zicht en inzicht te komen.
Het doopsel schenkt nieuw leven. Ondanks onze lichamelijke kwetsbaarheid en sterfelijkheid. Jezus roept ons naar het èchte en eeuwige leven: vandaar de lezing over Lazarus die zijn graf verlaat.
De eerste lezing, op zondag 15 maart, is die over de vrouw uit Samaria. Vijf mannen heeft ze al gehad, en die ze nu heeft, is haar man niet, zegt Jezus. Wanhopig zoekt ze naar verbondenheid, naar liefde en leven (wie niet?), maar het mislukt keer op keer. Nu is ze zo beschaamd dat ze zich zo weinig mogelijk buitenshuis laat zien. Op het heetste moment van de dag, wanneer iedereen zich binnen schuilhoudt, gaat zij naar de bron om water te putten. Ze is er zeker van dat ze niemand zal tegenkomen met verwijtende blikken.
Toch ontmoet ze iemand, maar Hij verwijt haar niets. Jezus kiest de nederige positie. Hij vraagt of Hij water mag drinken. Alsof Hij zonder woorden zegt: Heb Ik je iets te geven? Jij hebt Mij iets te geven!
Zo doet God: Hij die onze levensvragen beantwoordt en die onze dorst naar leven lest, komt op onze weg als een bedelaar. Hij spreekt ons aan en doorbreekt daarbij de barrières en afstanden die tussen mensen bestaan. De leerlingen zijn verbaasd dat Jezus met een vrouw spreekt, nog wel iemand van een volk dat door de Judeeërs met de nek werd aangekeken, een Samaritaanse. Jezus legt contact, vertrekkend van gewone menselijke noden, zoals honger of dorst hebben.
En dan draait Hij alles om. ‘Wie het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer. Integendeel: het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven.’ De grote contemplatief Benoît Standaert schrijft hierover: ‘Is dit niet de kostbaarste zin van alles wat de johanneïsche Jezus te zeggen heeft? Elk woord dat Jezus zegt, bergt die bronwel.’
Het is aan ons om die diepe bronwel te ontdekken, die in ons is gaan stromen sinds ons doopsel en de dag dat we de genade van het geloof hebben toegelaten. Gedoopt zijn is opnieuw geboren zijn, uit de heilige Geest. Die Geest spreekt en handelt in ons, als we Hem maar laten doen.
Laten we God doen in deze Veertigdagentijd. Zodat wij zelf een bron van levenskracht worden voor de mensen die we mogen kennen.
P. Paul