We moeten terug naar de late derde eeuw om Valentinus te ontmoeten. Hij zou tegen de wil van de keizer een huwelijk voltrokken hebben tussen een Romeinse soldaat en een jong christenmeisje. Geconfronteerd met de keizer zou Valentinus geweigerd hebben zijn christelijk geloof af te zweren, waarop de keizer hem veroordeelde tot de doodstraf.
Het was paus Gelasius I die in 496 de feestdag van Sint-Valentijn instelde op 14 februari, toevallig of niet de dag van de Lupercalia, een oud Romeins feest van de vruchtbaarheid waarbij jonge mannen moesten proberen een meisje op een speelse manier te ‘slaan’ met een zweep.
Het graf met de relieken van de heilige Valentinus werd vereerd in de basiliek van Santa Maria in Cosmedin in Rome en daar rust zijn schedel in een verguld schrijn.
Aanvankelijk werd Valentinus niet strikt gelinkt aan de geliefden. Hij was patroonheilige van de imkers, de bloemetjes en de bijtjes. Hij zou ook worden aanroepen tegen epilepsie en de pest. Zijn naam Valentinus betekent in het Latijn ‘hij die gezond is’.
Dat hij vooral bekend is als beschermheilige van verliefde koppeltjes en jonggehuwden is wellicht te danken aan latere middeleeuwse gebruiken.
In de kunst zien we heel wat voorstellingen van Valentinus. Soms als priester met een martelarenpalm, soms als bisschop met bijenkorven. Begeleidende attributen zijn onder meer rozen en vogels.
De voorstellingstraditie als patroon van de geliefden in combinatie met een jong koppeltje, engeltjes en hartjes is van recentere datum.