Op Pinksteren zal de Kerk tevoorschijn treden. Vandaag, op de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren, horen we hoe die Kerk wordt voorbereid. Geen marketing, vergadering, overleg, lobbywerk of organisatie. Alleen maar: samenblijven en blijven bidden. ‘Zij allen bleven eensgezind volharden in het gebed, samen met de vrouwen, met Maria de moeder van Jezus, en met zijn broeders.’ Ze hebben God, en elkaar, hard nodig. Het trauma van Jezus’ kruisdood zit in hen. Het geroep ‘Aan het kruis met Hem!’ klinkt nog in hun oren. Ze zijn omringd door mensen die van Jezus niets moeten hebben. Toch berusten ze niet. Ze zijn eensgezind en ze volharden in het gebed. Het is de stilte voor de storm. De storm zal komen op Pinksteren en hij zal onstuitbaar zijn. Deuren en ramen zullen openvliegen. Het gebed is eerst, het stille smeekgebed, het alles verwachten van God, zich openstellen voor zijn inspiratie en kracht. De leerlingen horen Jezus weer bidden: ‘Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de zoon U verheerlijke.’ God verheerlijken is recht doen aan wie en hoe Hij is: onstuitbare, onvoorwaardelijke, nooit eindigende Liefde. ‘Dit is het eeuwige leven’, horen we Jezus zeggen: ‘dat zij U kennen, de enige ware God, en Hem die Gij hebt gezonden: Jezus Christus.’
God kennen is niet theoretisch maar praktisch. Het is: liefhebben. Johannes van het Kruis noemt het ‘mystieke theologie’. Het is: het leven en de dood begrijpen, God en het eeuwig leven kennen, omdat men liefheeft. En het gebed zit in alles verweven, omdat het gebed juist de oefening is om je open te stellen voor God. Deze mensen die elkaar niet loslaten en die volharden in het bidden, staan voor de Kerk. De Kerk is geen politiek, geen wereldvreemde organisatie, geen museum, maar de gemeenschap van mensen die elkaar niet loslaten en die blijven bidden. Een oud gebed zegt: ‘Kom, heilige Geest, vervul de harten van uw gelovigen en ontsteek in hen het vuur van uw liefde. God, zend uw Geest en alles zal worden herschapen. En Gij zult het aanschijn van de wereld vernieuwen
P. Paul Delmé
