‘Gesloten wegens inventaris’, zie je soms op de deur van een winkel. Dan zijn ze de winkel tot in de hoekjes aan het controleren, om te zien of het allemaal klopt met wat de computer zegt. Hoe zou God dat doen: de inventaris opmaken, en ons, mensen, een voor een bekijken om te zien of het nog allemaal klopt? Volgens het Matteüsevangelie is dit de controle: ‘Hoe ga jij om met iemand die het moeilijk heeft? Hoe reageer jij op hulpeloze, eenzame mensen?’ We zijn geneigd om te zeggen: ‘Maar ik doe toch niemand kwaad!’ Maar dat is niet voldoende, en dat is ook niet de vraag. De vraag is: ‘Wat doe je met de kansen die je krijgt om goed te doen?’ Wij zijn gelovig. De vraag is: blijkt ons geloof ook uit onze inzet voor kwetsbare mensen? Maar als het dan toch neerkomt op inzet voor mensen, dan kunnen we toch God en Jezus laten vallen, en godsdienst vervangen door mensendienst? Toch niet. Want het Laatste Oordeel wordt uitgesproken door Jezus. Hij richt zich tot ons, die in Hem geloven. Hij is het middelpunt en de norm, en Hij zegt: ‘Wat je voor de meest kwetsbaren doet, doe je voor Mij.’ Wij leven in geloof, met Hem voor ogen, de Verrezene, de levende bij uitstek. Hij is onder de mensen die ons nodig hebben. Maar Hij leeft ook in ons, en juist Hij geeft ons de inspiratie en de moed om goed te zijn. Alle mensen, gelovig en ongelovig (en wie zal het onderscheid maken?) hebben dezelfde levensopdracht: om altijd meer mens te worden en in de mate van het mogelijke anderen te helpen om meer mens te worden. Wij hebben als gelovigen wel een enorm voordeel, want wij hebben een inspiratiebron, een krachtbron. Bovendien: goed kunnen doen, iemand mogen zijn voor een ander, is gelukkigmakend, want het doet ons weer weten waarom wij leven. De dichter Tullio Consalvatico (+ 1980) schreef:
‘Alleen het brood dat wij te eten gaven, zal onze honger stillen.
Alleen de gevangene die wij verlosten, zal ons bevrijden.
Alleen het gewaad dat wij wegschonken, zal ons bekleden.
Alleen de zieke die wij bezochten, zal ons genezen.
Alleen het water dat wij te drinken gaven, zal ons verkwikken.
Alleen ons woord dat leed verzachtte, zal ons troosten.’
P. Paul Delmé