Volgende zondag viert de Kerk het feest van de Heilige Drievuldigheid. Wie het brevier bidt of al eens mee gebeden heeft in een abdijkerk, weet dat het bidden van elke psalm wordt beëindigd met de doxologie: ‘Eer aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, zoals het was in het begin en nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen’. Vader, Zoon en Geest, zij vormen één eenheid. Deze Drieëne God woont in ons sinds ons doopsel en wil met ieder van ons een liefdesrelatie aangaan.
Voor velen van ons vandaag is dit feest een moeilijk feest. In onze tijd wordt geloven vaak geassocieerd met het vervullen van morele praktijken. Mensen denken vooral aan de geboden en verboden die geloven voor hen met zich meebrengen. Het geloof wordt niet in eerste instantie begrepen als een liefdesverbond, als een groei in liefde tot God en de ander. Op de vraag van de wetgeleerde wat het voornaamste gebod was (Mt 22, 36-40) antwoordde Jezus nochtans met dit citaat uit Deuteronomium. “Gij zult de Heer uw God beminnen, met heel uw hart, heel uw ziel en al uw krachten” (Dt 6,5). De Bijbel spreekt hier niet over het doen van goede werken of het onderhouden van geboden, en evenmin over geloven! We moeten in eerste instantie liefhebben! We moeten ook niet geloven om te leren liefhebben. Ons vertrekpunt is de liefde. Die liefde zal ons intenser doen geloven en ons geloof zal ons helpen om met onze medemens een liefdesrelatie aan te gaan, met al wat dat dan concreet inhoudt.
In de 13e en 14e eeuw was men nog veel meer doordrongen van dit besef dat God een trinitaire God is die in een liefdesrelatie wil treden met ieder van ons. Hadewijch (vermoedelijk 1200-1250) is naast Ruusbroec en anderen, één van onze auteurs van de minnemystiek uit die tijd. ‘ De minne es al’ is haar hartekreet! Zij is er van doordrongen dat de drie goddelijke personen zich in minne aan elkaar schenken. Voor haar is ook de mens een wezen in relatie, in eerste instantie met de Schepper, God. God wil zich schenken aan de mens in minne, en de mens mag zich gratuïet laten beminnen. Voor Hadewijch en haar tijdgenoten is de mens veel meer relatie met die Ander dan een ik, m.a.w. deze relatie met God is dieper en wezenlijker voor de mens dan zijn of haar individualiteit.
Van dit besef dat de Drieëne God ‘in minne’ alles voor ons wil zijn, moeten wij ons wellicht terug meer laten doordringen. Wij mogen ook onze kinderen en kleinkinderen vertellen over onze vriendschapsrelatie met God, want onbekend is onbemind, en zien bidden doet bidden! God de Vader werkt door de Zoon in de kracht van de Geest, ook in onze tijd.
Van harte bid ik dan ook: ‘Vader, Zoon en Geest, dank om uw nooit aflatende ‘minne’, dank om uw heerlijkheid!’
Kristin