Handelingen 10, 25-26.34-35.44-48 / Psalm 98 / 1 Johannes 4, 7-10 / Johannes 15, 9-17
De woorden van Jezus die we in het evangelie hoorden, sprak Hij uit tijdens het laatste avondmaal. ‘Heb elkaar lief zoals ik jullie heb liefgehad’, drukte Hij zijn leerlingen op het hart.
We kennen de omstandigheden van dit laatste samenzijn van Jezus met zijn vrienden: Jezus liep doodsgevaar. Zijn vervolgers zaten Hem op de hielen, het was nog een kwestie van tijd en ze zouden Hem in handen hebben. Het gesprek dat Jezus nog kon voeren met zijn leerlingen was dus eigenlijk zijn testament, zijn laatste wilsbeschikking.
Ze spraken over de onderlinge liefde, maar vanzelfsprekend was het allemaal niet, die liefde en dat liefhebben. Het is niet voor niets dat Jezus er met zoveel nadruk over spreekt. Enkele uren na dit gesprek zou Judas, een van de leerlingen, Jezus overleveren aan de autoriteiten. Daarna zou Petrus ontkennen dat hij bij Jezus hoorde en de andere leerlingen waren al helemaal in geen velden of wegen te bespeuren toen hun Meester geboeid voor de hogepriester en daarna voor Pilatus gebracht werd. ‘Heb elkaar lief’ – het lijkt erop dat Jezus tegen dovemansoren gesproken heeft.
Een aantal jaren later schrijft Johannes – we hoorden het in de tweede lezing – ongeveer in dezelfde bewoordingen: ‘Vrienden, laten we elkaar liefhebben, want de liefde komt van God, ja, God is liefde.’ Johannes schrijft dit met zoveel nadruk dat het voor mij duidelijk is dat het helemaal niet vanzelfsprekend was dat men in die kleine christelijke gemeenschap van Johannes elkaar door dik en dun liefhad.
Elkaar liefhebben is inderdaad niet vanzelfsprekend. Dat weten we allemaal uit eigen ondervinding. Er is geen mens die geen teleurstellingen beleefd heeft in zijn of haar omgang met anderen, die nooit gemis gevoeld heeft of die een ander nooit tekortgedaan heeft. Dat geldt voor relaties op alle niveaus, van de meest intieme relaties tot die in de publieke sfeer. Maar velen van ons hebben ook de ervaring door anderen bemind te worden, en dat dit het beste is dat ons ooit overkomen is. Wat is dat dan, elkaar liefhebben, elkaar recht doen?
Zowel Jezus als Johannes doen geen poging om precies uit te leggen wat liefhebben is. Alsof dat mogelijk zou zijn… Als Johannes zegt: ‘God is liefde’, dan zegt hij onomwonden dat de liefde een mysterie is, net zo groot als God een mysterie is. Niemand kan er de hand op leggen, en tegelijk weten we dat er niets is in een mensenleven dat grotere vervulling geeft dan liefhebben en bemind worden.
‘Doe als ik’, zegt Jezus. Liefhebben moeten we doén en als we geluk hebben zijn er mensen die van ons houden, die ons laten zien hoe je liefhebt. We mogen er zelfs fouten bij maken. We kunnen tekortschieten in de liefde, maar dan nog kan er van ons gehouden worden. Het overkwam bijvoorbeeld Petrus. Hij had die laatste uren van Jezus meegemaakt tijdens het Laatste Avondmaal toen Jezus zijn testament uitsprak. Hij zal toen vervuld geweest zijn van de beste voornemens, maar even later liep het al mis en liet hij Jezus in de steek.
De ervaring dat zijn meester opgewekt was uit de dood was voor Petrus misschien wel ten diepste de ervaring dat Jezus hem niet losgelaten had, dat hij opnieuw de kans kreeg om Jezus na te volgen, te doen zoals Hij deed, te geloven dat wij mensen elkaar goed kunnen doen en dat we daartoe geroepen worden.
In de eerste lezing uit de Handelingen hoorden we hoe dat Petrus later afging. Cornelius, die hij bezocht in Caesarea, een stad aan de kust van Palestina, was een Romeinse legerofficier die dolgraag God wilde leren kennen. Nu was het zo dat Joden geen omgang wilden met heidenen, want die waren voor hen onrein. Maar Cornelius wil wel omgang met Petrus! Hij valt hem zelfs voor de voeten als die zijn huis binnenkomt. Het opent Petrus de ogen. Misschien hoorde hij toen die woorden van Jezus wel weer: ‘Heb elkaar lief zoals ik jullie heb liefgehad’. Hier toonde Cornelius meer openheid en verlangen naar toenadering dan Petrus, als goede jood, uit zichzelf kon opbrengen. De heiden Cornelius leerde hier aan Petrus wat Jezus bedoelde met liefhebben. Het dringt tot Petrus door dat God geen onderscheid maakt tussen het ene en het andere volk. En Petrus gaf zich gewonnen: ‘Nu pas besef ik dat voor God iedereen gelijk is’, stamelde hij.
De woorden van Jezus in het evangelie zijn geformuleerd als een gebod: ‘Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt.’ Maar misschien is het zo dat wij, om dit in praktijk te kunnen brengen, eerst het goede voorbeeld moeten meemaken: dat iemand ons liefheeft, ons accepteert zoals we zijn en ernaar verlangt om ons te zien. Cornelius is hier de verrassende leermeester voor Petrus, en goed voorbeeld doet goed volgen.
Misschien is nog wel het meest verrassende van het verhaal dat een Romeinse legerofficier Petrus leerde wat liefhebben is. Mensen van wie we het niet verwachten, geven ons het goede voorbeeld en brengen ons God dichterbij, maken voelbaar wat Jezus bedoelde met dat gebod om lief te hebben. ‘God is liefde’, schrijft Johannes in zijn brief. Eerst ontvangen we de liefde om die dan ook te kunnen geven. Zo hebben we deel aan God. En zo kunnen ook wij aan de wereld God leren kennen. Ook dat is vervat in het testament van zijn Zoon Jezus.
(Inspiratie: o.a. Tijdschrift voor verkondiging, Jg. 93 nr. 3, mei/juni 2021)
Jan Verheyen, pastoor-deken van onze Pastorale Eenheid Mozes