God van mijn leven
Wat zeg ik, als ik U mijn God, de God van mijn leven noem?
Zeg ik dan: zin van mijn leven, einddoel van mijn wegen, wijding van mijn daden, oordeel over mijn zonden, bitterheid van mijn bittere uren, tehuis van mijn eenzaamheid?
Zeg ik dan: Schepper, Behouder, Nabije en Verre, Onbegrijpelijke, God van mijn broeders, God van mijn vaderen? Zijn er namen die ik U niet zou moeten geven? Maar wat heb ik gezegd, wanneer ik U alle namen van deze aarde heb gegeven?
Wat heb ik anders over U te zeggen, dan dat Gij Degene zijt zonder wie ik niet kan zijn, dan dat Gij de oneindigheid zijt, waarin ik, eindige mens, alleen vermag te leven?
En als ik dat over U zeg, dan heb ik mijzelf mijn ware naam gegeven, de naam die ik in de psalm van David altijd bid: tuus sum ego: ik ben degene die niet aan zichzelf toebehoort, maar aan U. Meer weet ik niet over mijzelf, meer weet ik niet over U. Gij, God van mijn leven, oneindigheid van mijn eindigheid!
Karl Rahner sj (1904-1984)