Telkens is het anders. Ik dacht
dat ik U kende, of althans
zoveel van U als ik mocht,
maar U ontspringt uw dans
iedere dag opnieuw, U gaat
anders zingen in de stem van
het licht, uw bewegen staat
nieuw in de stenen, ik kan
geen bloem zien of U bent
verwisseld, soms met Uzelf, dan
weer met de bloem, herkend
aan verder dan ik zeggen kan,
een binnenwaartse uitbloei
van stilte naar een vruchtbegin
van voorlicht, opendoen
van een ingesloten kim,
een omgeslagen horizon,
een nieuwe oneindigheid
maar binnen de kleinste kom,
de andere kant van de tijd.
U begint aan de binnenkant
opnieuw, even majestueus
als hier, waar mijn hand
- want zij heeft geen andere keus -
aan deze zijde van het papier
een dunne woordenlijn
pijn snijdt tussen hier
en daar, tussen zijn en zijn,
tussen de onverzoenlijke twee
verten waartussen U mijn hart
uitrekt. U en U, U met mij mee,
U tegen mij, hard om hard,
oog om oog, hand om hand.
Nog lang? Ik kan niet meer, geef
eindelijk het enige teken, brand
in mijn hart dat ik U leef.
Gabriël Smit (1910 – 1981)