Al van in het begin van de Kerk leefde de overtuiging dat Maria zo gezegend was door God en boven alle mensen uitverkoren om bewaard te blijven tegen de zonde. Men noemde haar de Onbevlekt Ontvangene. De Kerk heeft gewacht tot 1854 om dit voor alle gelovigen als geloofspunt te bevestigen. Die dogmaverklaring was als een bloem die in de lente uit haar knop barst en voldragen is. Dat wat al lang diep in het hart van de gelovigen leefde, de zekerheid dat Maria niet was zoals de mens tot dan toe, getekend door de neiging tot het kwade, werd in een formule gevat. Ze was bevoorrecht. Maar haar privilege was tezelfdertijd een profetie: ze voorspelde wat ook ons te beurt zou vallen: de genade die onze ziel overstroomt. We moesten even wachten tot Jezus was gekomen. Tot Hij ons diezelfde genade zou schenken in de doop. Wat zij vanaf het eerste moment dat ze bestond in de schoot van haar moeder had gekregen, is voor ons later gebeurd. Maar zowel zij als wij hebben het gekregen van dezelfde Jezus. Het was met het oog op de kruisdood en de verrijzenis van haar Zoon dat God haar een voorrecht had geschonken. Zij had de goddelijke schoonheid altijd al in haar ziel. Maar wij allen weerspiegelen in wat we zijn dezelfde schoonheid als Maria. Was het ook die schoonheid niet die de kleine Bernadette zag toen ze vier jaar na de dogmaverklaring zei dat ze ‘de Dame’ had gezien die zo schoon was? Toen die Dame haar zelf zei: ‘Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis’’ - en nog wel in het dialect opdat ze dit onbegrijpelijke toch iets of wat zou verstaan.
God, onze Vader, open ons oog en ontsluit ons hart en laat ons Maria zien die steeds voor ogen houdt hoe heerlijk en hoe mooi U haar hebt geschapen. Zo blij is ze als ze zingt: ‘ik verheug me uitzinnig in de Heer, ik jubel en ik juich om Hem want Hij heeft mij bekleed met het kleed van het heil zoals een bruid wordt getooid met al haar sieraden.’ Geef ons uw vreugde vandaag en voor altijd.