‘Kom, verwondert u hier mensen!’ zingt een oud kerstlied.
De hele geschiedenis door heeft de Kerk zich verwonderd over deze paradox van ons geloof: de zaken op zijn kop. De grote wordt klein. En het kleine is groot.
En telkens het Kerstmis wordt, zingt de Kerk die paradox met grote blijheid uit. Kerstmis is een bad van verwondering voor ons allemaal!
Zijn we die verwondering niet wat kwijt?
We vinden alles zo gewoon, normaal. Met God zijn we, zo denken we toch, al te vertrouwd; met de verhalen over Hem ook. De woorden uit het evangelie horen of lezen we als iets dat we al zo vaak hoorden of lazen. Gehoord? Zeker. Maar begrepen? Dat is iets anders. We lezen het evangelie alsof het de krant is: diagonaal en vlug. Nochtans zijn het ‘woorden om van te leven’, niet alleen om er kennis van te nemen of ze te verkondigen.
Zou het geen genade van Kerstmis zijn: het woord van de liturgie te horen en te beluisteren als het ‘Woord van God’? Met de Kerstnacht is Christus, HET WOORD, neergedaald op deze wereld om Gods woord te gaan verkondigen onder de mensen. Daarom moeten we ook het evangelie langzaam lezen, nog eens lezen, lettend op elke nuance, opdat het als de lenteregen neerdaalt op de akker van onze ziel. Want die sobere evangelietekst bevat het goddelijke Woord.
Op Kerstmis wordt het grote klein, maar al het kleine is groot.
Wie is Hij toch, die kleine grote Koning aan wie wij ons hart hebben verpand?