Allerheiligen 1 november
Eerste lezing uit de Openbaring van de heilige apostel Johannes hoofdstuk 7
APOCALYPS 7,2-4.9-14
Ik, Johannes, zag een andere engel opstijgen
van de opgang der zon
met het zegel van de levende God.
En hij riep met luide stem tot de vier engelen
aan wie macht gegeven was
schade toe te brengen aan de aarde en de zee:
“Brengt geen schade toe aan de aarde,
noch aan de zee, noch aan de bomen,
voordat wij de dienstknechten van onze God
met het zegel op hun voorhoofd getekend hebben.”
En ik vernam het aantal getekenden:
honderdvierenveertigduizend waren er
uit alle stammen van de kinderen van Israël.
Daarna zag ik een grote menigte, die niemand tellen kon,
uit alle rassen en stammen en volken en talen.
Zij stonden voor de troon van het Lam,
gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand.
En zij riepen allen luid:
“Aan onze God, die op de troon is gezeten
en aan het Lam behoort de overwinning!”
En al de engelen stonden rondom de troon,
de oudsten en de vier dieren,
en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon
en zij aanbaden God, zeggend:
“Amen!
Lof en heerlijkheid en wijsheid en dank,
eer en macht en sterkte
aan onze God in de eeuwen der eeuwen.
Amen!”
Toen richtte zich een van de oudsten tot mij en zei:
“Wie zijn dat in die witte gewaden
en waar komen zij vandaan?”
Ik antwoordde hem:
“Heer, dat weet gij.”
Toen zei hij:
“Dat zijn diegenen die komen uit de grote verdrukking,
die hun gewaden hebben wit gewassen
in het bloed van het Lam.”
 
Tweede lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Johannes hoofdstuk 3
1 JOHANNES 3,1-3
Vrienden, hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft!
Wij worden kinderen van God genoemd
en we zijn het ook.
De wereld begrijpt ons niet
en ze kent ons niet,
omdat zij Hem niet heeft erkend.
Vrienden,
nu reeds zijn wij kinderen van God
en wat wij zullen zijn is nog niet geopenbaard;
maar wij weten
dat wanneer het geopenbaard wordt
wij aan Hem gelijk zullen zijn,
omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is.
Wie zulk een heil van God verwacht,
maakt zich rein zoals Christus rein is.
 
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs hoofdstuk 5
MATTEÜS 5,1-12A
Toen Jezus de menigte zag, ging Hij de berg op,
en nadat Hij zich had neergezet, kwamen zijn leerlingen bij Hem.
Hij nam het woord en onderrichtte hen aldus:
“Zalig de armen van geest,
want aan hen behoort het Rijk der hemelen.
Zalig de treurenden,
want zij zullen getroost worden.
Zalig de zachtmoedigen,
want zij zullen het land bezitten.
Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden.
Zalig de barmhartigen,
want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Zalig de zuiveren van hart,
want zij zullen God zien.
Zalig die vrede brengen,
want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid,
want hun behoort het Rijk der hemelen.
Zalig zijt gij wanneer men u beschimpt,
vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil:
Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel.”
 
COMMENTAAR BIJ DE LEZINGEN
Bron: Feest van Allerheiligen (A-, B- en C-cyclus) | Kerknet
 
Allerzielen 2 november
Eerste lezing uit de profeet Jesaja
JESAJA 25, 6A.7-9
In die dagen zal de HEER der hemelse machten voor alle volkeren
op deze berg een gastmaal aanrichten.
Op deze berg zal Hij de sluier verscheuren
die over de volkeren ligt,
en de doek die uitgespreid ligt over alle naties.
De HEER zal voor immer de dood vernietigen;
Hij zal de tranen van alle gezichten afwissen,
en de schande van zijn volk
wegnemen van heel het aardoppervlak.
Want zo heeft de HEER besloten.
Op die dag zal men zeggen:
'Dat is onze God op wie wij hoopten.
Hij heeft ons gered.
Dit is de HEER op wie wij ons vertrouwen hadden gesteld:
laat ons jubelen en ons verheugen
in de redding die Hij ons bracht.'
 
Uit de Openbaring van de heilige apostel Johannes
APOKALYPS 21,1-5A.6B-7
 
Ik, Johannes, zag
een nieuwe hemel en een nieuwe aarde;
de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen
en de zee bestond niet meer.
En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem,
van God uit de hemel neerdalen,
gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid.
Toen hoorde ik een machtige stem die riep van de troon:
'Zie hier Gods woning onder de mensen!
Hij zal bij hen wonen.
Zij zullen zijn volk zijn,
en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn.
En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen,
en de dood zal niet meer zijn;
geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn,
want al het oude is voorbij.'
En Hij die op de troon is gezeten, sprak:
'Zie, Ik maak alles nieuw.
Wie dorst heeft zal Ik te drinken geven
uit de bron van het water des levens, om niet,
Ik zal zijn God zijn en hij mijn kind.'
 
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas
LUCAS 23,44-46.50.52.53.24,1-6A
Het was omtrent het zesde uur;
er viel duisternis over heel de streek
tot aan het negende uur toe
doordat de zon geen licht meer gaf.
Het voorhangsel van de tempel scheurde middendoor.
Toen riep Jezus met luide stem:
'Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.'
Nadat Hij dit gezegd had, gaf Hij de Geest.
Nu was er een zekere Jozef,
lid van de Hoge Raad,
een welmenend en rechtschapen man.
Deze ging naar Pilatus
en vroeg om het lichaam van Jezus.
Na het van het kruis te hebben genomen,
wikkelde hij het in een lijkwade.
Vervolgens legde hij het in een graf,
dat in steen was uitgehouwen
en waarin nog nooit iemand was neergelegd.
(Op de eerste dag van de week echter
gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar het graf
met welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden.
Zij vonden de steen weggerold van het graf,
gingen er binnen
maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet.
Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken,
stonden er plotseling twee mannen voor hen
in een stralend wit kleed.
Toen zij van schrik bevangen,
het hoofd naar de grond bogen,
vroegen de mannen haar:
'Waarom zoekt ge de levende bij de doden?
Hij is niet hier,
Hij is verrezen.'
 
COMMENTAAR BIJ DE LEZINGEN
Uit vertrouwen leven, in vertrouwen sterven
Op Allerzielen voelen we ons verbonden met de mensen die vóór ons zijn heengegaan. Het woord 'verbondenheid' geeft goed weer waar het om gaat. En die verbondenheid stemt ons meestal ook dankbaar. We denken aan onze ouders of grootouders. Wat hebben ze ons niet allemaal meegegeven? Hoe veel hebben we niet aan hun te danken? We denken aan andere familieleden en aan goede vrienden. Die herinnering kan een kortstondig moment van gemis en droefheid oproepen, maar veel meer nog geeft de herinnering ons kracht om, gedragen door zoveel 'voorgangers', ons leven voort te zetten. We voelen ons erfgenamen van een rijke traditie en we herinneren ons de opdracht om het leven te leven, ten volle.
De liturgie van Allerzielen helpt ons om de blik voorwaarts te houden. De herinnering is belangrijk, maar niet om in het verleden te blijven steken. We kijken vooruit, naar wat komen gaat. En ook de mensen rondom ons die reeds gestorven zijn, zijn in dat toekomstperspectief geborgen. De eerste twee lezingen openen beide met een groots toekomstvisioen: omdat god Schepper is van al wat bestaat, is het onmogelijk dat Hij de macht van de dood niet zou kunnen breken. Eenmaal zal alles, hemel en aarde, vernieuwd worden. En die vernieuwing zal samengaan met de transformatie van Jeruzalem, de stad van de vrede. De Sionsberg, waar de heilige tempel stond, zal het hart van een nieuwe wereld worden. Daar zal god de smaad verwijderen die op zijn volk ligt. Daar zullen de volken en het Godsvolk zich verzoenen. Daar zal een nieuwe toekomst bezegeld worden met een feestmaal. Het kernwoord van de eerste lezing is 'vertrouwen': wat er in de geschiedenis van het Godsvolk ook aan dramatische dingen gebeurd moge zijn, het vertrouwen op god bleef uiteindelijk toch overeind. Datzelfde mag gelden voor de levens van de mensen die wij kennen en die gestorven zijn. Wat er ook met hen is gebeurd, we mogen weten dat god trouw is. Hij zal zelf de tranen wissen van alle gezichten, Hij zal helen en redden.
In de tweede lezing wordt die stad op de berg voorgesteld als het nieuwe Jeruzalem. Daar woont god onder de mensen. Daar verzamelt Hij alle individuen tot een verrezen Godsvolk en daar zal het verbond gevierd worden in kracht en vreugde. Heel hoofdstuk 37 van het boek Ezechiël klinkt bij die voorstelling op de achtergrond mee. Lees het er maar op na, want ook dat is kostbare spijs.
De evangelielezing komt uit Lucas. Dat is niet zonder reden, want het gaat over het sterven van Jezus. Bij Marcus en Matteüs sterft Jezus in een gevoel van godsverlatenheid. Bij Lucas is de toon anders. Weliswaar heerst er drie uur lang een duisternis over de hele streek, maar als het moment van sterven is aangebroken, roept Jezus met luide stem: „Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest." Zowel uit de aanspreking met 'Vader' als het uit handen willen geven van het leven klinkt vertrouwen. Jezus sterft in overgave, ook al is Hij verraden en verloochend. De woorden van de profeet Jesaja zijn niet ver weg: „Gij zijt de heer op wie ik mijn vertrouwen heb gesteld, ik wil mij verheugen op de redding die Gij brengt."
Ook de scène van het lege graf ademt diezelfde sfeer van vertrouwen. Op de eerste dag van de week gaan de vrouwen zeer vroeg op pad, de heerlijk geurige kruiden bij zich dragend. Maar de grafsteen is weggerold. Plotseling staan daar „twee mannen in een stralend wit kleed". Bij wie het Lucasevangelie een beetje kent, gaat er nu een lichtje op. Tijdens zijn leven was Jezus eens een berg opgegaan met Petrus, Johannes en Jakobus om daar te gaan bidden (Lucas 9, 28-36). Tijdens zijn gebed verandert Jezus' aangezicht en worden zijn kleren „stralend wit". En twee mannen staan daar bij Hem, Mozes en Elia. Ze spreken met Jezus over zijn „uittocht" (in het Grieks: exhodos, dus 'exodus'). Die 'uittocht' slaat op Jezus' gang naar Jeruzalem en op zijn sterven aldaar. Jezus' kleding is echter stralend wit, het is geen lijkwade. Wanneer er nu bij het lege graf „twee mannen in een stralen wit kleed" staan om de vrouwen toe te spreken, dan klinkt dat als een echo van wat er op de berg van de transfiguratie is gebeurd. Zowel Mozes en Elia als de twee mannen bij het lege graf ondersteunen de 'uittocht' van Jezus op een positieve manier: dit sterven is geen einde, maar een doorgang. Jezus baant de weg naar iets nieuws en terwijl Hij dat doet, scheurt het voorhangsel van de tempel middendoor. Want het nieuwe Jeruzalem moet nu in het vizier komen. Wat zeggen de twee mannen tegen de door angst bevangen vrouwen? „Waarom zoek je de Levende onder de doden? Hij is niet hier. Hij is verrezen." De vrouwen moeten hun gezicht honderdtachtig graden draaien, van wat voorbij is naar wat komen gaat. Een nieuwe toekomst breekt aan.
- Jean Bastiaens -
Bron: Allerzielen | Kerknet