Eerste lezing uit het boek Jesaja
JESAJA 6, 1-2A.3-8
In het sterfjaar van koning Uzziahu zag ik de HEER,
gezeten op een hoge en verheven troon:
zijn sleep bedekte heel de vloer van de tempel.
Hij was omgeven met serafs; elk had zes vleugels,
en ze riepen elkaar toe:
"Heilig, heilig, heilig, de HEER der hemelse machten!
Heel de aarde is vol van zijn glorie!"
Het luide roepen deed de drempels schudden in hun voegen
en het heiligdom stond vol rook.
Toen riep ik: "Wee mij, ik ben verloren!
Want ik ben een mens met onreine lippen
en ik woon te midden van een volk met onreine lippen,
en toch hebben mijn ogen de Koning,
de HEER der hemelse machten, gezien!"
Maar een van de serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool
die hij met een tang van het altaar genomen had;
hij raakte mijn mond daarmee aan en sprak:
"Nu dit uw lippen aangeraakt heeft zijn uw zonden verdwenen,
uw misstappen vergeven."
Daarop hoorde ik de HEER spreken:
"Wie moet Ik zenden?
Wie zal voor ons gaan?"
En ik antwoordde:
"Hier ben ik, zend mij!"
Tweede lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte
1 KORINTIËRS 15, 1-11
De kinderen van één familie
hebben deel aan hetzelfde vlees en bloed;
daarom heeft Jezus ons bestaan willen delen
om door zijn dood
de vorst van de dood, de duivel, te onttronen
en om hen te bevrijden, die door de vrees voor de dood
heel hun leven aan onvrijheid onderworpen waren.
Want het zijn niet de engelen die Hij zich aantrekt
maar de nakomelingen van Abraham.
Vandaar dat Hij in alles aan zijn broeders gelijk moest worden,
om als een medelijdend en getrouw hogepriester
hun belangen bij God te behartigen
en de zonden van het volk uit te boeten.
Omdat Hij zelf de proef van het lijden doorstaan heeft,
kan Hij allen helpen die beproefd worden.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas
LUCAS 5, 1-11
Op zekere dag
stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret,
terwijl de mensen op Hem aandrongen
om het woord Gods te horen.
Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer;
de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten.
Hij stapte in een van de boten, die van Simon
en vroeg hem een eindje van wal te steken.
Hij ging zitten
en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk.
Toen Hij zijn toespraak had geëindigd zei Hij tot Simon:
"Vaar nu naar het diepe
en gooi uw netten uit voor de vangst."
Simon antwoordde:
"Meester,
de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen;
maar op uw woord zal ik de netten uitgooien."
Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten
dat deze dreigden te scheuren.
Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot
om hen te komen helpen.
Toen die gekomen waren
vulden zij de beide boten tot zinkens toe.
Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei:
"Heer, ga van mij weg
want ik ben een zondig mens."
Ontzetting had zich meester gemaakt van hem
en van allen die bij hem waren,
vanwege de vangst die ze gedaan hadden.
Zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs,
die met Simon samenwerkten.
Jezus echter sprak tot Simon:
"Wees niet bevreesd,
voortaan zult ge mensen vangen."
Ze brachten de boten aan land
en lieten alles achter om Hem te volgen.
'Door de genade van GOD ben ik wat ik ben'
De liturgie van deze zondag schotelt ons drie roepingsverhalen voor. We gaan daarmee door op het elan van de vorige zondag. Zo helpt de liturgie ons om, aan het begin van het kerkelijk jaar, te reflecteren over onze roeping als christen, over onze trouw aan die roeping en over de zending die daarmee verbonden is. Er bestaat geen navolging zonder roeping. Indien we Jezus werkelijk willen volgen als de herder en de gids van ons leven, dan moeten we ons telkens weer afvragen hoe we geroepen werden en hoe deze roeping tot ontwikkeling is gekomen, tot op het huidige moment toe. Het gaat hier niet om heilige verhaaltjes, maar om de concrete en weerbarstige realiteit van ons leven. De drie lezingen van deze zondag maken het alle drie even duidelijk: we worden niet geroepen omwille van onze deugden, laat staan omwille van onze gaven en talenten. Nee, we worden geroepen midden in de dubbelzinnige realiteit van ons leven: want ons leven wordt niet alleen gekenmerkt door geluk en succes en hoogstaande moraliteit, maar ook door verdriet en mislukking en grote tekorten. Het meest duidelijk wordt dit wel in het getuigenis van Paulus: hij heeft Gods kerk vervolgd, hij was verblind door fanatieke en dodelijke geloofsijver, ja, in vergelijking met de andere apostelen durft hij zichzelf een 'misgeboorte' te noemen. Maar – en daar zien we grootheid van deze mens – deze status van 'misgeboorte' heeft GOD blijkbaar niet weerhouden om hem te roepen en te zenden. Onweerstaanbaar mooi zijn de woorden die Paulus hier uitspreekt: 'Door zijn genade ben ik wat ik ben.'
De eerste lezing maakt ons deelgenoot van het visioen van de profeet Jesaja. In het jaar dat de aardse koning, Uzzia, sterft, houdt Jesaja zijn blik gericht op de hemelse koning. Het gebeurt in de stad Jeruzalem, waar de heilige tempel staat. Jesaja ziet hoe JHWH vanuit deze tempel heerst niet enkel over zijn volk, maar over heel de aarde. Want heel de aarde is vervuld van zijn 'glorie', dat wil zeggen van zijn 'heerlijkheid' die ooit rustte op de tent van de samenkomst. Want JHWH is schepper van heel de aarde, en alle volken behoren Hem toe. Maar Jeruzalem blijft wel de stad en de tempel wel de heilige plaats van waaruit GOD zijn universele Aanwezigheid gestand doet.
Jesaja ziet de HEER op een troon, omgeven door serafs die hun gelaat en ledematen verhullen met hun zes vleugels. De serafs zijn betrokken in een liturgisch spel, waarbij ze elkaar afwisselend het 'heilig, heilig, heilig' toeroepen. Jesaja is getuige van deze hemelse liturgie, geënt op die van de tempel in Jeruzalem, en wordt zich sterk bewust van zijn eigen breekbaarheid en tekorten: 'Wee, ik ben verloren! Want ik ben een mens met onreine lippen, te midden van een volk met onreine lippen.' Het licht dat afstraalt van de heerlijkheid van GOD, brengt de mens vanzelf terug tot zijn ware proporties. In dit licht ontstaat het onweerstaanbare besef dat een mens nood heeft aan de aanvaarding en verzoening van het eigen tekort ten overstaan van GOD. Met een gloeiende kool wordt deze aanvaarding en verzoening liturgisch vorm gegeven, en Jesaja hoort de bevrijdende boodschap: 'Uw zonden zijn verdwenen, uw misstappen vergeven.' Nu pas is de weg vrijgemaakt naar waar het in dit visioen om te doen is: de zending van Jesaja als profeet. En nu kan hij uit de grond van zijn hart zeggen: 'Hier ben ik, zend mij!'
De evangelielezing verloopt gedeeltelijk parallel. Het gaat om het roepingsverhaal van Simon, die later tot 'Petrus' zal evolueren. Er zijn vier stadia in het roepingsproces: Jezus verkondigt aan het volk het woord van GOD, en daartoe heeft Hij de boot van Simon (en die van zijn makkers) nodig. Simon verleent Jezus gastvrijheid in zijn boot. Daarna richt Jezus zich persoonlijk tot Simon en spreekt hem aan op zijn professie: 'Vaar naar het diepe en gooi je netten uit!' Hoewel Simon net een 'nacht van mislukking' achter de rug heeft, geeft hij gehoor aan het woord van Jezus. Een onvoorstelbaar omvangrijke visvangst is het gevolg. In het derde stadium wordt Simon zich bewust van zijn tekort, zijn mislukkingen, van het feit dat hij 'een zondig mens' is. In het vierde stadium klinkt het bevrijdend woord van Jezus: 'Wees niet bevreesd!' En daarna: 'Voortaan zul je mensen vangen.' Het gevolg van dit alles is dat Simon Petrus heel zijn leven, zijn oude professie incluis, achter zich laat om zich te wagen aan een nieuw leven, Hem achterna.
Dit zijn werkelijk magistrale teksten. Wek ze op tot een visioen over je eigen leven.
Jean Bastiaens
Bron: C-cyclus vijfde zondag door het jaar | Kerknet