Eerste lezing uit het boek Exodus
GENESIS 15, 5-12.17-18
In die dagen
hoedde Mozes de kudde van zijn schoonvader Jitro,
de priester van Midjan.
Eens dreef hij de kudde tot ver in de woestijn
en kwam hij bij de berg van God, de Horeb.
Toen verscheen hem de engel van de HEER,
in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik.
Mozes keek toe
en zag dat de doornstruik in lichterlaaie stond
en toch niet verbrandde.
Hij dacht: ik ga erop af om dat vreemde verschijnsel te onderzoeken.
Hoe komt het dat die doornstruik niet verbrandt?
De HEER zag hem naderbij komen om te kijken.
En vanuit de doornstruik riep God hem toe:
"Mozes."
"Hier ben ik", antwoordde hij.
Toen sprak de HEER:
"Kom niet dichterbij, doe uw sandalen uit,
want de plaats waar gij staat is heilige grond."
En Hij vervolgde: "Ik ben de God van uw vader,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob."
Toen bedekte Mozes zijn gezicht want hij durfde niet naar God op te zien.
De HEER sprak:
"Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien,
de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord;
ja, Ik ken zijn lijden.
Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte."
Maar Mozes sprak opnieuw tot God:
"Als ik nu bij de Israëlieten kom en hun zeg:
De God van uw vaderen zendt mij tot u,
en zij vragen: Hoe is zijn naam?,
wat moet ik dan antwoorden?"
Toen sprak God tot Mozes:
"Ik ben die is."
En ook: "Dit moet gij de Israëlieten zeggen:
Hij die is, zendt mij tot u."
Bovendien zei God tot Mozes:
"Dit moet ge de Israëlieten zeggen:
De HEER de God van uw vaderen,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob,
zendt mij tot u.
Dit is mijn naam voor altijd.
Zo moet men Mij aanspreken, alle geslachten door."
Tweede lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte
1 KORINTIËRS 10, 1-6.10-12
Broeders en zusters,
Gij moet goed weten
dat onze vaderen wel allen onder de wolk zijn geweest,
allen door de Zee zijn getrokken,
allen zijn zij door wolk en zee in Mozes gedoopt,
allen aten zij hetzelfde geestelijk voedsel,
allen dronken dezelfde geestelijke drank,
- want zij dronken uit de geestelijke rots die met hen meeging
en die rots was de Christus -
maar in de meesten van hen heeft God geen welbehagen gehad;
immers: zij werden neergeveld in de woestijn.
De gebeurtenissen zijn een les voor ons
opdat wij niet, zoals zij slechte dingen zouden begeren.
Mort ook niet tegen God, zoals sommigen onder hen:
zij zijn gedood door de verderver.
Wat hun overkwam had een diepe zin
en het werd te boek gesteld als een waarschuwing voor ons,
tot wie het einde der tijden gekomen is.
Daarom, wie meent te staan
moet oppassen dat hij niet valt.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas
LUCAS 13, 1-9
In die tijd waren er bij Jezus enkele mensen
die Hem vertelden wat er gebeurd was met de Galileeërs,
van wie Pilatus het bloed
met dat van hun offerdieren vermengd had.
Daarop zei Jezus:
"Denkt ge, dat onder alle Galileeërs
alleen deze mensen zondaars waren,
omdat zij dat lot ondergaan hebben?
Volstrekt niet, zeg Ik u.
Maar als gij u niet bekeert,
zult ge allen op een dergelijke manier omkomen.
Of die achttien die gedood werden
doordat de toren bij de Silóam op hen viel:
denkt ge dat die alleen schuldig waren
onder alle mensen die in Jeruzalem woonden?
Volstrekt niet, zeg Ik u.
Maar als gij niet tot bekering komt
zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen."
Toen vertelde Hij de volgende gelijkenis:
"Iemand had een vijgenboom die in zijn wijngaard geplant stond;
hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets.
Toen zei hij tot de wijngaardenier:
Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgenboom vruchten zoeken
maar ik vind er geen.
Hak hem om! Waartoe put hij nog de grond uit?
Maar de man gaf hem ten antwoord:
Heer, laat hem dit jaar nog staan;
laat mij eerst de grond er omheen omspitten
en er mest op brengen.
Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht;
zo niet, dan kunt ge hem omhakken."
COMMENTAAR BIJ DE LEZINGEN
Lessen uit de woestijn
Met de eerste lezing van de derde zondag van de veertigdagentijd bevinden we ons midden in de woestijn. Dat is een belangrijk Bijbels beeld dat heel deze periode van veertig dagen meegaat: we moeten het zoeken in de woestijn. Woestijn staat voor leegte, want doorgaans is de woestijn een onbewoonbaar gebied waar men slechts met moeite kan overleven. Die leegte jaagt ons aanvankelijk schrik aan: wij houden niet van leegte, maar juist van drukte, van daden en acties en belevenissen allerhande. En toch moeten we de leegte toelaten, moeten we met Mozes (en het volk) de woestijn intrekken. We hebben veertig dagen de tijd om te wennen aan die leegte, aan die stilte, zodat we echt opnieuw hoorders van het Woord kunnen worden.
Mozes is in de woestijn, met de kudde van zijn schoonvader. Deze woestijn is een steppe, met hier en daar kostbare vegetatie. De zon brandt ongenadig. En dan krijgt Mozes plotseling die doornstruik in het oog die blijkbaar vuur heeft gevat. Het merkwaardige is evenwel dat het vuur de struik toch niet verteert. En dus is het een heilig vuur: het vuur is krachtig, maar kwetst niet. Later, juist op deze plaats, zal GOD zich aan heel het volk openbaren in vuur, om zichzelf kenbaar te maken als de ENIGE en om zijn volk vertrouwd te maken met het leven overeenkomstig de tien woorden, dat wil zeggen de tien bakens voor een rechtvaardige samenleving.
Wanneer Mozes de vlammende doornstruik nadert, hoort hij een stem: 'Mozes, Mozes!' De herhaling van de naam, maakt duidelijk dat we hier te maken hebben met een roepingsmoment. Mozes heeft dan ook het juiste antwoord paraat: 'Hier ben ik!' Vanuit het vuur maakt de stem zich vervolgens bekend. Want Hij die Mozes roept, is dezelfde als degene die Abraham, Isaak en Jakob heeft geroepen. Nu Mozes beseft met wie hij van doen heeft, bedekt hij zijn gezicht. De stem maakt duidelijk dat de geschiedenis van de belofte verder gaat, en dat GOD zijn Naam gestand zal doen. Wat is die Naam? Die Naam is allereerst: Ik heb de ellende van mijn volk gezien "IK-ZAL-ER-ZIJN. Deze heilige Naam is als het vuur dat brandt maar niet verteert: de Naam mag niet uitgesproken worden (je zou je eraan verbranden), maar is anderzijds niets dan recht en tedere ontferming. En zo komt het dat wij tot op vandaag in die eeuwenoude traditie staan om de Naam "JHWH" niet uit te spreken, vanuit het besef van Gods heilige presentie in ons midden. Maar mensen zijn koppig, en willen die Naam toch uitspreken, zodat Mozes vraagt: 'Wat moet ik dan zeggen als ze mij naar uw Naam vragen?' Het antwoordt luidt: de Naam is de GOD van uw voorvaderen, de Naam is IK-ZAL-ER-ZIJN. Want deze GOD is geen afgod, die men bij name roept en afbeeldt en op een draagbaar plaatst. Deze GOD is de Ontzagwekkende, de Onnoembare, die zich ontfermt over zijn volk dat lijdt.
Vanuit deze grondleggende tekst "die in elke catechese telkens weer opgedolven moet worden" is het een kleine stap naar de tweede lezing van Paulus. Het is een prachtige tekst waarin Paulus ons voorhoudt dat heel de Tora van Mozes voor ons een blijvende bron van inspiratie is. Hij gaat zelfs zover te zeggen dat Tora en Evangelie niet alleen geen tegengestelden zijn, maar dat ze in zekere zin van elkaar doordrongen zijn: want het volk dat in de woestijn het manna kreeg en water uit de rots, dronk in feite reeds uit de geestelijke rots van de Komende: de gezalfde van GOD, 'de Christus'. Paulus roept ons op tot een alert leven, opdat we niet het tragische lot delen van de woestijngeneratie.
De tweede lezing sluit mooi aan bij de eerste, maar bereidt tevens de evangelielezing voor. Want Paulus' oproep om bij de les te blijven, krijgt een echo in het refrein van het evangelie: 'Als gij niet tot bekering komt, zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen!' De negen verzen uit Lucas vormen een mooie en oorspronkelijke eenheid. De aanleiding is de dood van een aantal Galileeërs die tijdens het brengen van hun paasoffer op wrede wijze door Pilatus werden omgebracht. Hun dood bracht een schokgolf teweeg, en men kwam het bericht aan Jezus vertellen. Jezus grijpt het gebeurde aan om een waarschuwing te laten horen: de dood kan voor iedereen op elk moment aan de deur staan, denk niet dat het alleen die Galileeërs kon overkomen, zelfs niet die mensen die per toeval getroffen werden door het instorten van de Siloamtoren. En dan volgt een mooie gelijkenis, waarbij de harde profetische taal nu afgewisseld wordt door een milde uitnodiging: Stel je voornemen om rechtvaardig te leven niet langer uit. Maak er werk van, spit de grond om, draag mest aan, zodat je leven niet langer een nutteloos bestaan is, maar vrucht gaat dragen. Daartoe wil Jezus ons in deze veertigdagentijd uitnodigen, opdat ons leven vrucht zou gaan dragen.
Jean Bastiaens
Bron: C-cyclus derde zondag van de veertigdagentijd | Kerknet